Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
-
verneuken:
- joder; engañar; tomar el pelo; amanecer; estafar; dársela; colocar; mentir; depositar; desconectar; pegarse; timar; dar el pego; socaliñar; robar con engaño; agarrar; alzar; burlarse; destituir; destronar; hacer trampa; dar salida; hacer trampas; trapacear; hacer una mala jugada; pegarle a una persona
- Wiktionary:
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor verneuken (Nederlands) in het Spaans
verneuken:
-
verneuken
joder; engañar; tomar el pelo; amanecer; estafar; dársela; colocar; mentir; depositar; desconectar; pegarse; timar; dar el pego; socaliñar; robar con engaño; agarrar; alzar; burlarse; destituir; destronar; hacer trampa; dar salida; hacer trampas; trapacear; hacer una mala jugada; pegarle a una persona-
joder werkwoord
-
engañar werkwoord
-
tomar el pelo werkwoord
-
amanecer werkwoord
-
estafar werkwoord
-
dársela werkwoord
-
colocar werkwoord
-
mentir werkwoord
-
depositar werkwoord
-
desconectar werkwoord
-
pegarse werkwoord
-
timar werkwoord
-
dar el pego werkwoord
-
socaliñar werkwoord
-
robar con engaño werkwoord
-
agarrar werkwoord
-
alzar werkwoord
-
burlarse werkwoord
-
destituir werkwoord
-
destronar werkwoord
-
hacer trampa werkwoord
-
dar salida werkwoord
-
hacer trampas werkwoord
-
trapacear werkwoord
-
hacer una mala jugada werkwoord
-
pegarle a una persona werkwoord
-
Conjugations for verneuken:
o.t.t.
- verneuk
- verneukt
- verneukt
- verneuken
- verneuken
- verneuken
o.v.t.
- verneukte
- verneukte
- verneukte
- verneukten
- verneukten
- verneukten
v.t.t.
- heb verneukt
- hebt verneukt
- heeft verneukt
- hebben verneukt
- hebben verneukt
- hebben verneukt
v.v.t.
- had verneukt
- had verneukt
- had verneukt
- hadden verneukt
- hadden verneukt
- hadden verneukt
o.t.t.t.
- zal verneuken
- zult verneuken
- zal verneuken
- zullen verneuken
- zullen verneuken
- zullen verneuken
o.v.t.t.
- zou verneuken
- zou verneuken
- zou verneuken
- zouden verneuken
- zouden verneuken
- zouden verneuken
diversen
- verneuk!
- verneukt!
- verneukt
- verneukend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze