Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- uitzetten:
-
Wiktionary:
- uitzetten → deportar, dilatarse, desahuciar, apagar
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitzetten (Nederlands) in het Spaans
uitzetten:
-
uitzetten (deporteren)
-
uitzetten (uitbannen; verbannen; verdrijven; bannen; uitstoten; uitwijzen; verjagen; bezweren; wegjagen)
-
uitzetten (uitschakelen; uitmaken; afzetten; uitdoen)
-
uitzetten (uitstippelen)
planificar una ruta ó un proyecto; elaborar; demarcar; delimitar-
planificar una ruta ó un proyecto werkwoord
-
elaborar werkwoord
-
demarcar werkwoord
-
delimitar werkwoord
-
Conjugations for uitzetten:
o.t.t.
- zet uit
- zet uit
- zet uit
- zetten uit
- zetten uit
- zetten uit
o.v.t.
- zette uit
- zette uit
- zette uit
- zetten uit
- zetten uit
- zetten uit
v.t.t.
- heb uitgezet
- hebt uitgezet
- heeft uitgezet
- hebben uitgezet
- hebben uitgezet
- hebben uitgezet
v.v.t.
- had uitgezet
- had uitgezet
- had uitgezet
- hadden uitgezet
- hadden uitgezet
- hadden uitgezet
o.t.t.t.
- zal uitzetten
- zult uitzetten
- zal uitzetten
- zullen uitzetten
- zullen uitzetten
- zullen uitzetten
o.v.t.t.
- zou uitzetten
- zou uitzetten
- zou uitzetten
- zouden uitzetten
- zouden uitzetten
- zouden uitzetten
en verder
- ben uitgezet
- bent uitgezet
- is uitgezet
- zijn uitgezet
- zijn uitgezet
- zijn uitgezet
diversen
- zet uit!
- zet uit!
- uitgezet
- uitzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het uitzetten (deportatie)
la deportación -
het uitzetten (wijd worden; vergroting; het groter worden)
Vertaal Matrix voor uitzetten:
Wiktionary: uitzetten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitzetten | → deportar | ↔ deport — to evict, especially from a country |
• uitzetten | → dilatarse | ↔ dilate — To become wider or larger; to expand |
• uitzetten | → desahuciar | ↔ evict — to expel |
• uitzetten | → apagar | ↔ switch off — turn switch to off position |
• uitzetten | → apagar | ↔ turn off — switch off appliance or light |