Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitzetten (Nederlands) in het Spaans

uitzetten:

uitzetten werkwoord (zet uit, zette uit, zetten uit, uitgezet)

  1. uitzetten (deporteren)
    deportar; echar afuera; expulsar
  2. uitzetten (uitbannen; verbannen; verdrijven; )
    expulsar; echar; expeler; exiliar; desterrar; ahuyentar
  3. uitzetten (uitschakelen; uitmaken; afzetten; uitdoen)
  4. uitzetten (uitstippelen)

Conjugations for uitzetten:

o.t.t.
  1. zet uit
  2. zet uit
  3. zet uit
  4. zetten uit
  5. zetten uit
  6. zetten uit
o.v.t.
  1. zette uit
  2. zette uit
  3. zette uit
  4. zetten uit
  5. zetten uit
  6. zetten uit
v.t.t.
  1. heb uitgezet
  2. hebt uitgezet
  3. heeft uitgezet
  4. hebben uitgezet
  5. hebben uitgezet
  6. hebben uitgezet
v.v.t.
  1. had uitgezet
  2. had uitgezet
  3. had uitgezet
  4. hadden uitgezet
  5. hadden uitgezet
  6. hadden uitgezet
o.t.t.t.
  1. zal uitzetten
  2. zult uitzetten
  3. zal uitzetten
  4. zullen uitzetten
  5. zullen uitzetten
  6. zullen uitzetten
o.v.t.t.
  1. zou uitzetten
  2. zou uitzetten
  3. zou uitzetten
  4. zouden uitzetten
  5. zouden uitzetten
  6. zouden uitzetten
en verder
  1. ben uitgezet
  2. bent uitgezet
  3. is uitgezet
  4. zijn uitgezet
  5. zijn uitgezet
  6. zijn uitgezet
diversen
  1. zet uit!
  2. zet uit!
  3. uitgezet
  4. uitzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitzetten [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het uitzetten (deportatie)
    la deportación
  2. het uitzetten (wijd worden; vergroting; het groter worden)
    la dilatación; la ampliación; el agrandamiento

Vertaal Matrix voor uitzetten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agrandamiento het groter worden; uitzetten; vergroting; wijd worden gezwel; knobbel; tumor; uitvergroting; vergroting
ampliación het groter worden; uitzetten; vergroting; wijd worden aanbouw; aanvulling; expansie; gezwel; groei; knobbel; schaalvergroting; toename; tumor; uitbouw; uitbreiding; uitvergroting; uitzetting; vergroting
delimitar afbakenen; afbakening; afpalen; aftekenen
demarcar afbakenen; afbakening; afpalen
deportación deportatie; uitzetten ballingschap; deportatie; uitbanning; verbanning
desconectar loskoppelen
dilatación het groter worden; uitzetten; vergroting; wijd worden aangroei; aanwas; ontsluiten; ontsluiting; openlegging; uitdijen; uitdijing; uitwijzing
echar weggooien
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ahuyentar bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen afschrikken; bang maken; verschrikken
delimitar uitstippelen; uitzetten afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omheinen; omlijnen
demarcar uitstippelen; uitzetten afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; met pen overtekenen; omheinen; omlijnen; overtrekken
deportar deporteren; uitzetten
desconectar afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten afbakenen; afkoppelen; afpalen; afsluiten; afzetten; amputeren; begrenzen; concluderen; debrayeren; dichtdoen; een gevolgtrekking maken; loskrijgen; losmaken; lostornen; omlijnen; ontkoppelen; opmaken uit; stilzetten; stoppen; tornen; tot stilstand brengen; uithalen; uitschakelen; uittrekken; verbinding verbreken; verneuken
desenchufar afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
desterrar bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
echar bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen afdanken; afscheiden; afvoeren; begeleiden; bijgieten; doneren; ecarteren; geven; gieten; gunnen; gunst verlenen; ingieten; inschenken; intappen; leiden; lozen; meevoeren; ontheffen; ontslaan; opsturen; posten; schenken; serveren; smijten; sturen; tappen; toezenden; uitscheiden; uitstorten; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; verhuizen; verkassen; verzenden; voeren; weggooien; wegsmijten; wegsturen; wegzenden
echar afuera deporteren; uitzetten
elaborar uitstippelen; uitzetten afbakenen; afpalen; afwisselen; afzetten; begrenzen; behandelen; boetseren; fabriceren; herzien; maken; modelleren; omlijnen; ontplooien; ontwikkelen; produceren; tot ontwikkeling brengen; tot wasdom komen; veranderen; vervaardigen; verwisselen; verzorgen; voortbrengen; vorm geven; vormen; wijzigen
exiliar bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
expeler bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen uitdrijven
expulsar bannen; bezweren; deporteren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen afnemen; afzonderen; demonteren; ecarteren; lichten; ontheffen; ontmantelen; ontslaan; onttakelen; opsturen; posten; sturen; toezenden; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uitdrijven; uiteen nemen; uitsturen; uitwerpen; uitwijzen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; verzenden; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegsturen; wegwerken; wegzenden
planificar una ruta ó un proyecto uitstippelen; uitzetten

Wiktionary: uitzetten


Cross Translation:
FromToVia
uitzetten deportar deport — to evict, especially from a country
uitzetten dilatarse dilate — To become wider or larger; to expand
uitzetten desahuciar evict — to expel
uitzetten apagar switch off — turn switch to off position
uitzetten apagar turn off — switch off appliance or light