Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor nuttig (Nederlands) in het Spaans

nuttig:

nuttig bijvoeglijk naamwoord

  1. nuttig (handig)
    práctico; útil; manejable
  2. nuttig (bruikbaar; inzetbaar; handig; werkbaar)
    útil; utilizable; servible
  3. nuttig (practisch; gemakkelijk)
    práctico
  4. nuttig (bruikbaar; praktisch; voordelig)
    fructífero; rentable; lucrativo; fértil; fecundo

Vertaal Matrix voor nuttig:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fecundo bruikbaar; nuttig; praktisch; voordelig
fructífero bruikbaar; nuttig; praktisch; voordelig vruchtdragend
fértil bruikbaar; nuttig; praktisch; voordelig corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig
lucrativo bruikbaar; nuttig; praktisch; voordelig corpulent; de moeite waard; dik; gezet; lijvig; lonend; lucratief; produktief; profijtelijk; rendabel; voordelig; vruchtbaar; winstgevend; zwaarlijvig
manejable handig; nuttig bruikbare; buigzaam; eenvoudig te bedienen; flexibel; gedwee; gemakkelijk te hanteren; gewillig; handelbaar; handzaam; hanteerbaar; inschikkelijk; kneedbaar; makkelijk in het gebruik; meegaand; plooibaar; soepel; toegeeflijk; toegevend; vormbaar; vouwbaar; wendbaar
práctico gemakkelijk; handig; nuttig; practisch handzaam; in de praktijk; koel; nuchter; praktisch; zakelijk
rentable bruikbaar; nuttig; praktisch; voordelig de moeite waard; lonend; lucratief; produktief; profijtelijk; rendabel; voordelig; vruchtbaar; winstgevend
servible bruikbaar; handig; inzetbaar; nuttig; werkbaar bruikbare
utilizable bruikbaar; handig; inzetbaar; nuttig; werkbaar bruikbare; operationeel
útil bruikbaar; handig; inzetbaar; nuttig; werkbaar bruikbare

Verwante woorden van "nuttig":

  • nuttigheid, nuttiger, nuttigere, nuttigst, nuttigste, nuttige

Verwante definities voor "nuttig":

  1. wat voordeel met zich meebrengt, bruikbaar1
    • dit is een nuttig apparaat1

Wiktionary: nuttig

nuttig
adjective
  1. van nut zijnde

Cross Translation:
FromToVia
nuttig bueno; ingenioso; bonito; chulo nifty — good, useful
nuttig útil useful — having a practical or beneficial use
nuttig útil utile — Qui est profitable, avantageux, qui servir à quelque chose.

nuttigen:

nuttigen werkwoord (nuttig, nuttigt, nuttigde, nuttigden, genuttigd)

  1. nuttigen (verorberen; consumeren; vreten; )
    devorar; atiborrarse
  2. nuttigen (eten; consumeren; gebruiken; )
    comer; cenar; aprovechar; consumir
  3. nuttigen (verschalken)
    coger; pescar; capturar; apresar

Conjugations for nuttigen:

o.t.t.
  1. nuttig
  2. nuttigt
  3. nuttigt
  4. nuttigen
  5. nuttigen
  6. nuttigen
o.v.t.
  1. nuttigde
  2. nuttigde
  3. nuttigde
  4. nuttigden
  5. nuttigden
  6. nuttigden
v.t.t.
  1. heb genuttigd
  2. hebt genuttigd
  3. heeft genuttigd
  4. hebben genuttigd
  5. hebben genuttigd
  6. hebben genuttigd
v.v.t.
  1. had genuttigd
  2. had genuttigd
  3. had genuttigd
  4. hadden genuttigd
  5. hadden genuttigd
  6. hadden genuttigd
o.t.t.t.
  1. zal nuttigen
  2. zult nuttigen
  3. zal nuttigen
  4. zullen nuttigen
  5. zullen nuttigen
  6. zullen nuttigen
o.v.t.t.
  1. zou nuttigen
  2. zou nuttigen
  3. zou nuttigen
  4. zouden nuttigen
  5. zouden nuttigen
  6. zouden nuttigen
en verder
  1. is genuuttigd
  2. zijn genuttigd
diversen
  1. nuttig!
  2. nuttigt!
  3. genuttigd
  4. nuttigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor nuttigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
coger aangrijpen; aanklampen; aanpakken; aanvatten; beetnemen; beetpakken; begrijpen; greep; snappen; vastpakken; vatten
devorar bikken; vreten
pescar vissen als bedrijf; visserij
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apresar nuttigen; verschalken aanhouden; arresteren; buitmaken; gevangennemen; in hechtenis nemen; inrekenen; oppakken; vangen; vatten
aprovechar consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; eten; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; opeten; opvreten; profiteren; toepassen; uitbuiten; utiliseren; verbruiken; voordeel trekken; vreten
atiborrarse bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen
capturar nuttigen; verschalken buitmaken; opnemen; vangen
cenar consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen dineren; eten; opeten; schaften; souperen; tafelen; uitgebreid eten
coger nuttigen; verschalken aanklampen; aanpakken; aanvatten; absorberen; achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; bemachtigen; benemen; betrappen; binden; binnen halen; boeien; gappen; grijpen; halen; iets onverwachts doen; inpikken; jatten; kapen; ketenen; klauwen; kluisteren; leegstelen; nemen; obsederen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; onverlangd krijgen; oogsten; opdoen; oplopen; opnemen; opslorpen; opslurpen; opvangen; pakken; pikken; plukken; plunderen; roven; snaaien; snappen; stelen; te pakken krijgen; tepakkenkrijgen; toeëigenen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verrassen; verstrikken; vervreemden; verzamelen; wat neervalt opvangen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
comer consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen bikken; binnenkrijgen; dineren; eten; naar binnen werken; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schaften; tafelen; uitgebreid eten; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
consumir consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; doorleven; doorstaan; drugs consumeren; eten; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; iets uitgeven; laven; lenigen; lessen; muziek componeren; opeten; oproken; opteren; opvreten; tegoed doen; toepassen; uitgeven voor een maaltijd; utiliseren; verbruiken; verdragen; verduren; verstoken; verteren; verwerken; vreten
devorar bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schaften; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
pescar nuttigen; verschalken buitmaken; hengelen; opduikelen; opscharrelen; opsnorren; vangen; vissen; visvangen

Wiktionary: nuttigen

nuttigen
verb
  1. voedsel gebruiken

Verwante vertalingen van nuttig