Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
desaparecer
|
|
afsterven; tenietgaan; uitvallen; wegvallen
|
gastar
|
|
slijten; verslijten
|
hundirse
|
|
inzakken; kelderen; sterk in waarde dalen; terugvallen; wegzakken
|
pudrirse
|
|
afrotten
|
seguir viviendo
|
|
verderleven
|
sucumbir
|
|
afleggen; bezwijken
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aguantar
|
doorleven; doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; verteren; volhouden
|
doormaken; dulden; iets verduren; in leven blijven; incasseren; opvangen; overleven; standhouden; velen; verdragen; welgevallen; zich staande houden
|
comerse
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
binnenkrijgen; consumeren; eten; gebruiken; iets uitgeven; inbijten; invreten; muziek componeren; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; verbruiken; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
|
consumir
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; drugs consumeren; eten; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; iets uitgeven; laven; lenigen; lessen; muziek componeren; nuttigen; opeten; oppeuzelen; oproken; opteren; opvreten; tegoed doen; toepassen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; utiliseren; verbruiken; verorberen; verstoken; verteren; verwerken; vreten
|
corroer
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
eroderen; inbijten; invreten; wegvreten
|
corroerse
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
afrotten; door roest ingevreten worden; eroderen; inroesten; roesten; verroesten; wegvreten
|
desaparecer
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
aanrekenen; aanwrijven; achteruitgaan; afnemen; bezwijken; declineren; doodgaan; heengaan; iemand iets verwijten; inslapen; kwalijk nemen; minder worden; missen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verdwijnen; verhuizen; verkassen; vermissen; wegvallen
|
descomponerse
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
afdragen; afrotten; eroderen; ontbinden; rotten; slijten; vergaan; verrotten; verslijten; verteren; wegrotten; wegvreten
|
digerir
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
eroderen; opeten; opvreten; verbijten; verkroppen; verstouwen; verstuwen; verwerken; vreten; wegvreten
|
digerirse
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
afrotten; eroderen; opeten; opvreten; vreten; wegvreten
|
experimentar
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
aanschouwen; bekijken; beleven; doormaken; ervaren; ervaren als; experimenteren; gewaarworden; inleven; invoelen; kijken; meeleven; meemaken; onderscheiden; ondervinden; ontwaren; opmerken; staren; turen; voelen; zien
|
gastar
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
aanwenden; benutten; doorjagen; eroderen; gebruik maken van; gebruiken; iets uitgeven; kosten maken; opmaken; toepassen; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verstoken; verteren; verwerken; wegslijten; wegvreten
|
hundirse
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
afknappen; afkoelen; bekoelen; doorbuigen; doorzakken; er vanaf breken; gaan hangen; ineenzakken; ineenzijgen; inzakken; kelderen; koel worden; luwen; naar de vijand overlopen; omlaagstorten; sterk afnemen; teruglopen; tot bedaren komen; uitwoeden; uitzakken; vallen; verflauwen; vergaan; verkommeren; vervallen; verzakken; wegsterven; wegzakken; zakken; zakken in; zich storten
|
padecer
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
doormaken; lijden
|
pasar por
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
aankomen; beleven; berechten; bezoeken; doorgaan voor; doorheen reizen; doormaken; doorreizen; een stapje verder gaan; erdoor gaan; ervaren; gewaarworden; heten; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; moeten doorgaan voor; ondervinden; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; reizen door; verdergaan; vervolgen; voelen; voorbijkomen; voorbijlopen
|
ponerse
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
aandoen; aankleden; aantrekken; om het lijf slaan; omdoen; omslaan; ontspinnen; ontstaan; oprijzen; rijzen; voorbinden; voordoen; voortkomen; worden
|
pudrirse
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
afrotten; bederven; eroderen; ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten; wegvreten
|
resistir
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
doormaken; iets weerstaan; in leven blijven; overleven; verzet tonen; weerstaan; zich verzetten
|
salir con bien
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
doormaken
|
salir con bien de
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
|
seguir viviendo
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
voortleven
|
soportar
|
doorleven; doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; verteren; volhouden
|
aanjagen; aansporen; doormaken; dragen; iets verduren; incasseren; ondersteunen; opjutten; opvangen; porren; schoren; schragen; steunen; stutten
|
sucumbir
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
afleggen; bezwijken; het onderspit delven; onder water gaan; ondergaan; tenondergaan; zinken
|
sufrir
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
gebukt gaan onder; lijden; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; torsen
|
tolerar
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
aanvaarden; accepteren; doormaken; dulden; gedogen; tolereren; voor lief nemen; zich laten gevallen
|
-
|
uitstaan
|
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
seguir viviendo
|
|
verder leven
|