Nederlands

Uitgebreide vertaling voor Iran (Nederlands) in het Spaans

Iran:

Iran [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. Iran
    el Irán
    • Irán [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Iran:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Irán Iran

Wiktionary: Iran

Iran
proper noun
  1. een land in het Midden-Oosten met de als hoofdstad Teheran

Cross Translation:
FromToVia
Iran Irán Iran — country in the Middle East
Iran Irán IranGeographie: ein Staat in Vorderasien



Spaans

Uitgebreide vertaling voor Iran (Spaans) in het Nederlands

Irán:

Irán [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el Irán
    Iran
    • Iran [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Irán:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Iran Irán

Wiktionary: Irán

Irán
proper noun
  1. een land in het Midden-Oosten met de als hoofdstad Teheran

Cross Translation:
FromToVia
Irán Iran Iran — country in the Middle East
Irán Iran IranGeographie: ein Staat in Vorderasien

iraní:

iraní [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el iraní
    Iraniër

Vertaal Matrix voor iraní:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Iraniër iraní

Wiktionary: iraní


Cross Translation:
FromToVia
iraní Iraniër Iranian — person from Iran or of Iranian descent
iraní Iraans Iranian — Of, from, or pertaining to Iran, the people or Iranian languages
iraní Iraniër Iraner — Staatsbürger von Iran

ir:

ir werkwoord

  1. ir (dirigirse)
    gaan; zich begeven
  2. ir (mover adelante; andar; mover; correr)
    gaan; lopen; zich voortbewegen; stappen
    • gaan werkwoord (ga, gaat, ging, gingen, gegaan)
    • lopen werkwoord (loop, loopt, liep, liepen, gelopen)
    • zich voortbewegen werkwoord
    • stappen werkwoord (stap, stapt, stapte, stapten, gestapt)
  3. ir
    erbij passen
    • erbij passen werkwoord (pas erbij, past erbij, paste erbij, pasten erbij, erbij gepast)

Conjugations for ir:

presente
  1. voy
  2. vas
  3. va
  4. vamos
  5. vaís
  6. van
imperfecto
  1. iba
  2. ibas
  3. iba
  4. ibamos
  5. ibáis
  6. iban
indefinido
  1. fuí
  2. fuiste
  3. fue
  4. fuimos
  5. fuisteis
  6. fueron
fut. de ind.
  1. iré
  2. irás
  3. irá
  4. iremos
  5. iréis
  6. irán
condic.
  1. iría
  2. irías
  3. iría
  4. iríamos
  5. iríais
  6. irían
pres. de subj.
  1. que vaya
  2. que vayas
  3. que vaya
  4. que vayamos
  5. que vayáis
  6. que vayan
imp. de subj.
  1. que fuera
  2. que fueras
  3. que fuera
  4. que fueramos
  5. que fuerais
  6. que fueran
miscelánea
  1. ¡ve!
  2. ¡id!
  3. ¡no vayas!
  4. ¡no vayáis!
  5. ido
  6. yendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor ir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lopen andar; caminar; marchar
stappen pasos
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
erbij passen ir
gaan andar; correr; dirigirse; ir; mover; mover adelante irse; largarse; marcharse; partir; salir
lopen andar; correr; ir; mover; mover adelante callejear; calumniar; caminar; correr; deambular; fluir; ir a pie; pasear; pasear lentamente; pasearse; verter
stappen andar; correr; ir; mover; mover adelante andar; dar pasos; estar de juerga; ir al paso; salir
zich begeven dirigirse; ir
zich voortbewegen andar; correr; ir; mover; mover adelante

Synoniemen voor "ir":


Wiktionary: ir

ir
verb
  1. zich in een bepaalde richting bewegen

Cross Translation:
FromToVia
ir gaan go — to move from a place to another that is further away (jump)
ir gaan gehenmit einem abhängigen Infinitiv eines Verbs: einen anderen Ort aufsuchen, um dort die mit dem anderen Verb beschrieben Handlung auszuführen
ir gaan gehen — einen Ort oder eine Zusammenkunft verlassen
ir lopen gehen — sich schreitend, schrittweise fortbewegen
ir gaan gehen — (intransitiv), mit einer Vorrichtung als Subjekt: die diesem eigene, charakteristische Aktion ausführen
ir lopen gehen — funktionieren / funktionsfähig sein
ir streven streben — sich voller Energie zu einem bestimmten Ort, Ziel hin bewegen

irse:

irse werkwoord

  1. irse (partir; salir; largarse; marcharse)
    gaan; vertrekken; weggaan; heengaan; opstappen; opbreken
    • gaan werkwoord (ga, gaat, ging, gingen, gegaan)
    • vertrekken werkwoord (vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)
    • weggaan werkwoord (ga weg, gaat weg, ging weg, gingen weg, weggegaan)
    • heengaan werkwoord (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • opstappen werkwoord (stap op, stapt op, stapte op, stapten op, opgestapt)
    • opbreken werkwoord (breek op, breekt op, brak op, braken op, opgebroken)
  2. irse (salir; dejar; marcharse; )
    vertrekken; verlaten; heengaan
    • vertrekken werkwoord (vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)
    • verlaten werkwoord (verlaat, verliet, verlieten, verlaten)
    • heengaan werkwoord (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
  3. irse (salir; marcharse; irse de viaje)
    vertrekken; weggaan; verwijderen; wegtrekken; smeren; afreizen; opstappen; wegreizen
    • vertrekken werkwoord (vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)
    • weggaan werkwoord (ga weg, gaat weg, ging weg, gingen weg, weggegaan)
    • verwijderen werkwoord (verwijder, verwijdert, verwijderde, verwijderden, verwijderd)
    • wegtrekken werkwoord (trek weg, trekt weg, trok weg, trokken weg, weggetrokken)
    • smeren werkwoord (smeer, smeert, smeerde, smeerden, gesmeerd)
    • afreizen werkwoord (reis af, reist af, reisde af, reisden af, afgereisd)
    • opstappen werkwoord (stap op, stapt op, stapte op, stapten op, opgestapt)
    • wegreizen werkwoord (reis weg, reist weg, reisde weg, reisden weg, weggereisd)
  4. irse (irse de viaje; salir; marcharse; )
    verlaten; afreizen; wegtrekken; heengaan; verdwijnen; wegreizen
    • verlaten werkwoord (verlaat, verliet, verlieten, verlaten)
    • afreizen werkwoord (reis af, reist af, reisde af, reisden af, afgereisd)
    • wegtrekken werkwoord (trek weg, trekt weg, trok weg, trokken weg, weggetrokken)
    • heengaan werkwoord (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • verdwijnen werkwoord (verdwijn, verdwijnt, verdween, verdwenen, verdwenen)
    • wegreizen werkwoord (reis weg, reist weg, reisde weg, reisden weg, weggereisd)
  5. irse (largarse; marcharse; salir; )
    ervandoor gaan; zich uit de voeten maken; de plaat poetsen; hem smeren
  6. irse (retirar)

Conjugations for irse:

presente
  1. me voy
  2. te vas
  3. se va
  4. nos vamos
  5. os vaís
  6. se van
imperfecto
  1. me iba
  2. te ibas
  3. se iba
  4. nos íamos
  5. os ibais
  6. se iban
indefinido
  1. me fue
  2. te fuiste
  3. se fue
  4. nos fuimos
  5. os fuisteis
  6. se fueron
fut. de ind.
  1. me iré
  2. te irás
  3. se irá
  4. nos iremos
  5. os iréis
  6. se irán
condic.
  1. me iría
  2. te irías
  3. se iría
  4. nos iríamos
  5. os iríais
  6. se irían
pres. de subj.
  1. que me vaya
  2. que te vayas
  3. que se vaya
  4. que nos vayamos
  5. que os vayáis
  6. que se vayan
imp. de subj.
  1. que me fuera
  2. que te fueras
  3. que se fuera
  4. que nos fuéramos
  5. que os fuerais
  6. que se fueran
miscelánea
  1. ¡vete!
  2. ¡idos!
  3. ¡no te vayas!
  4. ¡no os vayáis!
  5. ido
  6. yéndose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor irse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
heengaan fallecimiento; marcha; salidas; salir
opbreken arrepentirse; marcharse
verdwijnen desaparición
verlaten desaparición
vertrekken cuarto; cuartos; fallecimiento; marcha; salidas; salir
verwijderen extirpar; quitar
weggaan salir
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afreizen abandonar; agotar; alejarse de; correrse; irse; irse de viaje; largarse; marcharse; partir; salir; zarpar
de plaat poetsen coger las de Villadiego; despedirse a la francesa; escaparse; evadirse; fugarse; huirse; irse; irse pitando; largarse; marcharse; salir; tomar las de Villadiego
ervandoor gaan coger las de Villadiego; despedirse a la francesa; escaparse; evadirse; fugarse; huirse; irse; irse pitando; largarse; marcharse; salir; tomar las de Villadiego
gaan irse; largarse; marcharse; partir; salir andar; correr; dirigirse; ir; mover; mover adelante
heengaan abandonar; agotar; alejarse de; cesar; correrse; dejar; irse; irse de viaje; largarse; marcharse; partir; retirarse; salir; zarpar abandonar; adormecerse; adormilarse; caer; desaparecer; dormirse; dormitarse; fallecer; morir; morirse; perecer
hem smeren coger las de Villadiego; despedirse a la francesa; escaparse; evadirse; fugarse; huirse; irse; irse pitando; largarse; marcharse; salir; tomar las de Villadiego
opbreken irse; largarse; marcharse; partir; salir tener ardores de estómago
opstappen irse; irse de viaje; largarse; marcharse; partir; salir
smeren irse; irse de viaje; marcharse; salir aceitar; encebar; engrasar; lubricar; lubrificar
verdwijnen abandonar; agotar; alejarse de; correrse; irse; irse de viaje; largarse; marcharse; partir; salir; zarpar desaparecer; disiparse
verlaten abandonar; agotar; alejarse de; cesar; correrse; dejar; irse; irse de viaje; largarse; marcharse; partir; retirarse; salir; zarpar abandonar; dejar; dejar plantado a alguien
vertrekken abandonar; cesar; dejar; irse; irse de viaje; largarse; marcharse; partir; retirarse; salir
verwijderen irse; irse de viaje; marcharse; salir alejarse; descartar; desinstalar; distanciar; eliminación; eliminar; expulsar; extirpar; quitar
weggaan irse; irse de viaje; largarse; marcharse; partir; salir
wegreizen abandonar; agotar; alejarse de; correrse; irse; irse de viaje; largarse; marcharse; partir; salir; zarpar
wegtrekken abandonar; agotar; alejarse de; correrse; irse; irse de viaje; largarse; marcharse; partir; salir; zarpar
zich uit de voeten maken coger las de Villadiego; despedirse a la francesa; escaparse; evadirse; fugarse; huirse; irse; irse pitando; largarse; marcharse; salir; tomar las de Villadiego
zich verwijderen irse; retirar
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verlaten abandonado; aislado; aparte; dejado; desierto; desolado; disipado; en si mismo; independiente; separado; solamente; solitario; sólo

Synoniemen voor "irse":


Wiktionary: irse

irse
verb
  1. van iets vandaan gaan
  2. weggaan
  3. zich ergens vandaan begeven

Cross Translation:
FromToVia
irse vertrekken depart — to leave
irse weggaan go away — to depart or leave a place
irse weggaan; vertrekken leave — To depart (intransitive)
irse wegwezen scram — go away
irse vluchten; wegstuiven; het op een lopen zetten skedaddle — move or run away quickly
irse afrijden; uitlopen; uitvaren; vertrekken; wegrijden; starten; afgaan; weggaan; zich verwijderen; afvuren; losbranden; opstappen; op weg gaan; tijgen; aan de gang brengen partir — (vieilli) diviser en plusieurs parts. On ne l’emploie plus, en ce sens, que dans cette phrase :