Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor paar (Nederlands) in het Spaans
paar:
Vertaal Matrix voor paar:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dúo | koppel; paar; twee stuks; tweetal | |
par | koppel; levenspaar; paar; stel; stelletje | gelijke; weerga |
pareja | koppel; levenspaar; paar; stel; stelletje; twee stuks; tweetal | echtgenote; gemalin; pendant |
- | stel | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | enkel |
Verwante woorden van "paar":
Synoniemen voor "paar":
Antoniemen van "paar":
Verwante definities voor "paar":
Wiktionary: paar
paar
Cross Translation:
noun
-
twee geliefden die een relatie hebben
- paar → pareja
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• paar | → pareja | ↔ couple — two partners |
• paar | → par | ↔ couple — two of the same kind considered together |
• paar | → unos | ↔ couple — a small number of |
• paar | → equipo de dos; dupla; dúo | ↔ duo — twosome, especially musicians |
• paar | → par | ↔ even — arithmetic: divisible by two |
• paar | → par | ↔ pair — two similar or identical things |
• paar | → par; pareja | ↔ paire — deux choses de même espèce, qui aller nécessairement ou ordinairement ensemble. |
paar vorm van paren:
-
paren (sexuele gemeenschap hebben; neuken; vrijen)
contacto sexual-
contacto sexual werkwoord
-
-
paren (koppelen; verbinden)
Conjugations for paren:
o.t.t.
- paar
- paart
- paart
- paren
- paren
- paren
o.v.t.
- paarde
- paarde
- paarde
- paarden
- paarden
- paarden
v.t.t.
- heb gepaard
- hebt gepaard
- heeft gepaard
- hebben gepaard
- hebben gepaard
- hebben gepaard
v.v.t.
- had gepaard
- had gepaard
- had gepaard
- hadden gepaard
- hadden gepaard
- hadden gepaard
o.t.t.t.
- zal paren
- zult paren
- zal paren
- zullen paren
- zullen paren
- zullen paren
o.v.t.t.
- zou paren
- zou paren
- zou paren
- zouden paren
- zouden paren
- zouden paren
en verder
- ben gepaard
- bent gepaard
- is gepaard
- zijn gepaard
- zijn gepaard
- zijn gepaard
diversen
- paar!
- paart!
- gepaard
- parend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor paren:
Wiktionary: paren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• paren | → cubrir | ↔ cover — copulate |
• paren | → emparejar | ↔ pair — to group into sets of two |
• paren | → aparear; acolpar; aparearse; acoplarse | ↔ paaren — (reflexiv) den Geschlechtsakt ausüben, kopulieren (bei Tieren, bei Menschen: umgangssprachlich, abwertend) |
• paren | → emparejar | ↔ apparier — assortir par paires, par couples, joindre des choses qui se convenir, qui sont faire pour aller ensemble. |