Nederlands
Uitgebreide vertaling voor nivelleren (Nederlands) in het Spaans
nivelleren:
-
nivelleren (vlak maken; gelijkmaken)
Conjugations for nivelleren:
o.t.t.
- nivelleer
- nivelleert
- nivelleert
- nivelleren
- nivelleren
- nivelleren
o.v.t.
- nivelleerde
- nivelleerde
- nivelleerde
- nivelleerden
- nivelleerden
- nivelleerden
v.t.t.
- heb genivelleerd
- hebt genivelleerd
- heeft genivelleerd
- hebben genivelleerd
- hebben genivelleerd
- hebben genivelleerd
v.v.t.
- had genivelleerd
- had genivelleerd
- had genivelleerd
- hadden genivelleerd
- hadden genivelleerd
- hadden genivelleerd
o.t.t.t.
- zal nivelleren
- zult nivelleren
- zal nivelleren
- zullen nivelleren
- zullen nivelleren
- zullen nivelleren
o.v.t.t.
- zou nivelleren
- zou nivelleren
- zou nivelleren
- zouden nivelleren
- zouden nivelleren
- zouden nivelleren
en verder
- is genivelleerd
- zijn genivelleerd
diversen
- nivelleer!
- nivelleert!
- genivelleerd
- nivellerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
nivelleren (gelijkmaken)
Vertaal Matrix voor nivelleren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
asimilación | gelijkmaken; nivelleren | assimilatie; assimileren; verwerking |
igualación | gelijkmaken; nivelleren | afstelling; afstemmen; afstemming; equatie; gelijkmaking; gelijkschakeling; gelijkstelling; synchronisatie; vereffening |
nivelación | gelijkmaken; nivelleren | equatie; gelijkmaking; nivellering; vereffening |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
igualar | gelijkmaken; nivelleren; vlak maken | afstompen; bijschaven; effenen; egaliseren; evenaren; fonkelen; gelijk trekken; gelijkkomen; gelijkmaken; gladmaken; glimmen; glinsteren; perfectioneren; vervlakken |
nivelar | gelijkmaken; nivelleren; vlak maken | afstompen; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; vervlakken |
Wiktionary: nivelleren
nivelleren
verb
-
gelijk maken, op gelijk niveau brengen
- nivelleren → nivelar