Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. uitrusten:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitrusten (Nederlands) in het Spaans

uitrusten:

uitrusten werkwoord (rust uit, rustte uit, rustten uit, uitgerust)

  1. uitrusten (rusten; relaxen; verpozen)
    descansar; reposar
  2. uitrusten (toerusten; zich uitrusten)
    equipar; proveer; proveerse de

Conjugations for uitrusten:

o.t.t.
  1. rust uit
  2. rust uit
  3. rust uit
  4. rusten uit
  5. rusten uit
  6. rusten uit
o.v.t.
  1. rustte uit
  2. rustte uit
  3. rustte uit
  4. rustten uit
  5. rustten uit
  6. rustten uit
v.t.t.
  1. ben uitgerust
  2. bent uitgerust
  3. is uitgerust
  4. zijn uitgerust
  5. zijn uitgerust
  6. zijn uitgerust
v.v.t.
  1. was uitgerust
  2. was uitgerust
  3. was uitgerust
  4. waren uitgerust
  5. waren uitgerust
  6. waren uitgerust
o.t.t.t.
  1. zal uitrusten
  2. zult uitrusten
  3. zal uitrusten
  4. zullen uitrusten
  5. zullen uitrusten
  6. zullen uitrusten
o.v.t.t.
  1. zou uitrusten
  2. zou uitrusten
  3. zou uitrusten
  4. zouden uitrusten
  5. zouden uitrusten
  6. zouden uitrusten
diversen
  1. rust uit!
  2. rust uit!
  3. uitgerust
  4. uitrustend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitrusten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
proveer leveren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
descansar relaxen; rusten; uitrusten; verpozen pauzeren
equipar toerusten; uitrusten; zich uitrusten gladmaken; gladwrijven; optooien; outilleren; zich uitdossen; zich uitmonsteren
proveer toerusten; uitrusten; zich uitrusten optooien; zich uitdossen; zich uitmonsteren
proveerse de toerusten; uitrusten; zich uitrusten
reposar relaxen; rusten; uitrusten; verpozen

Wiktionary: uitrusten


Cross Translation:
FromToVia
uitrusten descansar ausruhensich ausruhen ((reflexiv)): sich erholen, entspannen
uitrusten descansar ausruhenveraltend: von etwas ausruhen ((intransitiv)): sich (nach einer Anstrengung) erholen, entspannen
uitrusten equipar ausstatten — etwas bestücken
uitrusten equipar équiper — Pourvoir un vaisseau

Verwante vertalingen van uitrusten