Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
brote
|
rank; uitloper
|
jonge plant; loot; opwellen; plantestekje; scheut; schoot; spruit; stek; stekje
|
brotes
|
rank; ranken
|
|
retoño
|
rank; uitloper
|
|
retoños
|
rank; ranken
|
|
tallo
|
rank
|
halm; handvat in de vorm van stok; steel; stengel
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
de constitución fina
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
|
delgado
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
arm; armetierig; berooid; karig; lichtgebouwd; mager; pover; schraal; tenger
|
delgaducho
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
berooid; broodmager; dun; geen vet op de botten hebbende; gierig; iel; inhalig; karig; krenterig; lang en dun; mager; pover; schraal; schraperig; schriel; spichtig; sprieterig; tenger; uitgemergeld; uitgeteerd; vrekkig
|
delicado
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
angstig voor pijn; benard; benauwd; breekbaar; broos; delicaat; elegant; ernstig; fijn; fijn van smaak; fijnbesnaard; fijngevoelig; fijntjes; fijnzinnig; fragiel; frèle; gammel; gracieus; hachelijk; iel; kleinzerig; krakkemikkig; kritiek; kwetsbaar; lastig; lastige; lichtgebouwd; netelig; onprettig; penibel; precair; sierlijk; slap; subtiel; teder; teer; teerbesnaard; teergevoelig; tenger; verfijnd; wankel; zorgelijk; zorgwekkend; zwak
|
esbelto
|
dun; dun van gestalte; fijn; fijngebouwd; mager; rank; slank; tenger
|
lichtgebouwd; tenger
|
fino
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
dun; edelmoedig; effen; egaal; elegant; fijn; fijntjes; fijnzinnig; geen vet op de botten hebbende; gelijk; genereus; geslepen; glad; gracieus; gul; iel; lichtgebouwd; mager; mild; plat; puntig; royaal; ruimhartig; scherp gepunt; schraal; schriel; sierlijk; slank en smal; strak; tenger; verfijnd; vlak; vlakuit; vrijgevig
|
flaco
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
berooid; broodmager; dor; droog; dun; geen vet op de botten hebbende; iel; karig; lang en dun; mager; piekerig; pover; schraal; schriel; spichtig; spinachtig; sprieterig; sprietig; tenger; uitgemergeld; uitgeteerd
|
frágil
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
bleekjes; breekbaar; broos; bros; delicaat; dun; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; gammel; geen vet op de botten hebbende; iel; krakkemikkig; kwetsbaar; lichtgebouwd; mager; pips; schraal; schriel; slap; slapjes; teder; teer; tenger; wankel; wee; wrak; ziekelijk; zwak
|
inestable
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
buiig; chagrijnig; geestelijk onstabiel; gemelijk; humeurig; inconsistent; insolide; knorrig; labiel; niet duidelijk; niet helder; niet zeker; nukkig; nurks; onbestendig; onduidelijk; ongewis; onhelder; onklaar; onstabiel; onvast; sikkeneurig; slecht gehumeurd; troebel; vaag; variabel; variërend; veranderlijk; waggelend; wisselend; wisselvallig
|
ligero de postura
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
lichtgebouwd; tenger
|
lábil
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
geestelijk onstabiel; insolide; labiel; onstabiel
|
magro
|
dun; dun van gestalte; fijn; fijngebouwd; mager; rank; slank; tenger
|
armzalig; berooid; broodmager; dun; geen vet op de botten hebbende; iel; karig; lang en dun; luttel; mager; piekerig; pover; schamel; schraal; schriel; spichtig; spinachtig; sprietig; uitgemergeld; uitgeteerd; weinig
|
poco espeso
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
arm; armetierig; berooid; dun; geen vet op de botten hebbende; iel; karig; mager; pover; schraal; schriel
|
tambaleante
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
fluctuerend; geestelijk onstabiel; heen en weer bewegend; insolide; labiel; onstabiel; schommelend; waggelend; wiebelend
|
tierno
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
diep; fijngevoelig; fijnzinnig; gammel; innig; intens; krakkemikkig; lichtgebouwd; liefderijk; liefdevol; liefhebbend; mals; murw; pril; sappig; teerbesnaard; teergevoelig; teerhartig; tenger; vroeg; wankel; weekhartig; welig; zacht; zacht aanvoelend; zwak
|