Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kots (Nederlands) in het Spaans

kots:

kots [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de kots (braaksel)
    el vómito; la vomitona
    • vómito [el ~] zelfstandig naamwoord
    • vomitona [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kots:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vomitona braaksel; kots
vómito braaksel; kots

Verwante woorden van "kots":


Wiktionary: kots


Cross Translation:
FromToVia
kots vómito vomit — regurgitated former contents of a stomach

kots vorm van kot:

kot [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het kot (armoedige woning; hut)
    la cabaña; el camarote; el zaquizamí; la barraca; la cabina; la chabola; la choza; el rancho; la casucha; la casuca; el cuchitril; la zahurda; la covacha
    • cabaña [la ~] zelfstandig naamwoord
    • camarote [el ~] zelfstandig naamwoord
    • zaquizamí [el ~] zelfstandig naamwoord
    • barraca [la ~] zelfstandig naamwoord
    • cabina [la ~] zelfstandig naamwoord
    • chabola [la ~] zelfstandig naamwoord
    • choza [la ~] zelfstandig naamwoord
    • rancho [el ~] zelfstandig naamwoord
    • casucha [la ~] zelfstandig naamwoord
    • casuca [la ~] zelfstandig naamwoord
    • cuchitril [el ~] zelfstandig naamwoord
    • zahurda [la ~] zelfstandig naamwoord
    • covacha [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. het kot (krot; hutje)
    la caseta; el tugurio
    • caseta [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tugurio [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kot:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
barraca armoedige woning; hut; kot barak; bouwkeet; bouwvakkersonderkomen; cabine; dierenverblijfplaats; gelagkamer; hangaar; herdershutje; hok; hulpgebouw; kamertje; kavalje; keet; kleine herdershut; krot; loods; noodgebouw; schuur; soepzootje; soldatenkamer
cabaña armoedige woning; hut; kot barak; bouwkeet; cabine; dierenverblijfplaats; hangaar; herdershut; herdershutje; hok; hokje; hol; hol van een dier; huisje; hut; hutje; kamertje; keet; kleine herdershut; leger; loods; schuilplaats
cabina armoedige woning; hut; kot badhokje; barak; bouwkeet; cabine; cockpit; hangaar; herdershutje; hok; hut; hutje; kajuit; kamertje; keet; kleedhokje; kleedkamer; kleine herdershut; loods; pashokje; paskamer; spreekcel; stuurcabine; telefooncel
camarote armoedige woning; hut; kot cabine; hok; hut; hutje; kajuit; kamertje
caseta hutje; kot; krot ambacht; hok; hokje; huis; hut; hutje; métier; optrekje; stiel; stulp; vak; verblijf; verdeling
casuca armoedige woning; hut; kot hok; hokje; hut; hutje
casucha armoedige woning; hut; kot achterbuurt; bouwvakkersonderkomen; cabine; gribus; herdershutje; hok; hokje; huisje; hut; hutje; kamertje; keet; kleine herdershut; krottenbuurt; krottenwijk; schuur; soepzootje
chabola armoedige woning; hut; kot achterbuurt; bouwvakkersonderkomen; cabine; gribus; hok; hut; hutje; kamertje; keet; krot; krottenbuurt; krottenwijk; krotwoning; schuur
choza armoedige woning; hut; kot bouwvakkersonderkomen; cabine; dierenverblijfplaats; hok; huisje; hut; hutje; kamertje; keet; soepzootje
covacha armoedige woning; hut; kot hok; hokje; hut; hutje
cuchitril armoedige woning; hut; kot hok; hokje; hut; hutje
rancho armoedige woning; hut; kot dierenverblijfplaats; herdershutje; hok; kleine herdershut; landgoed
tugurio hutje; kot; krot
zahurda armoedige woning; hut; kot hokje; hol; hol van een dier; leger; schuilplaats
zaquizamí armoedige woning; hut; kot hok; hokje; hol; hol van een dier; hut; hutje; leger; schuilplaats

Verwante woorden van "kot":

  • kotten, koten, kots, kotje

kotsen:

kotsen werkwoord (kots, kotst, kotste, kotsten, gekotst)

  1. kotsen (vomeren; overgeven; spugen; uitbraken; braken)
    vomitar; cambiar la peseta; arrojar; devolver
  2. kotsen (overgeven; spugen; spuwen; braken; uitbraken)
    vomitar; devolver

Conjugations for kotsen:

o.t.t.
  1. kots
  2. kotst
  3. kotst
  4. kotsen
  5. kotsen
  6. kotsen
o.v.t.
  1. kotste
  2. kotste
  3. kotste
  4. kotsten
  5. kotsten
  6. kotsten
v.t.t.
  1. heb gekotst
  2. hebt gekotst
  3. heeft gekotst
  4. hebben gekotst
  5. hebben gekotst
  6. hebben gekotst
v.v.t.
  1. had gekotst
  2. had gekotst
  3. had gekotst
  4. hadden gekotst
  5. hadden gekotst
  6. hadden gekotst
o.t.t.t.
  1. zal kotsen
  2. zult kotsen
  3. zal kotsen
  4. zullen kotsen
  5. zullen kotsen
  6. zullen kotsen
o.v.t.t.
  1. zou kotsen
  2. zou kotsen
  3. zou kotsen
  4. zouden kotsen
  5. zouden kotsen
  6. zouden kotsen
diversen
  1. kots!
  2. kotst!
  3. gekotst
  4. kotsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kotsen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. kotsen (braken; overgeven; spugen; spuwen)
    el vómitos

Vertaal Matrix voor kotsen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrojar gesmijt
vómitos braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrojar braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren afsmijten; afwerpen; begeleiden; deinen; deponeren; golven; keilen; kwakken; leiden; meevoeren; met de hand groeten; naar beneden gooien; naar beneden werpen; neergooien; neerkwakken; neerleggen; neerwerpen; omlaag werpen; omwisselen; op de grond gooien; smakken; smijten; uitgooien; uitwerpen; voeren; wankelen; weggooien; wegsmijten; wisselen; zwaaien
cambiar la peseta braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren
devolver braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren afstaan; belonen; betalen; bezoldigen; capituleren; honoreren; opgeven; overgeven; restitueren; retourneren; salariëren; terecht brengen; terugbezorgen; terugbrengen; teruggeven; teruggooien; terugsturen; terugwerpen; terugzenden; uitleveren; zich overgeven
vomitar braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren spugen; spuwen

Verwante woorden van "kotsen":


Wiktionary: kotsen


Cross Translation:
FromToVia
kotsen vomitar; devolver; arrojar; echar la pota vomit — to regurgitate the contents of a stomach
kotsen rehusar; devolver; refutar; rechazar; suspender; echar rejeter — Traductions à trier suivant le sens
kotsen dar; devolver; causar rendreremettre une chose entre les mains de celui à qui elle appartenir, de quelque manière qu’on l’avoir.
kotsen vomitar; escupir; esputar; expectorar vomirrejeter convulsivement par la bouche des matières contenir dans l’estomac.