Nederlands
Uitgebreide vertaling voor grieven (Nederlands) in het Spaans
grieven:
-
grieven (pijn doen; kwetsen; krenken; zeer doen)
doler; dañar; hacer daño a una persona; herir; ofender; agraviar; causar perjuicio; perjudicar; injuriar; hacer mal-
doler werkwoord
-
dañar werkwoord
-
hacer daño a una persona werkwoord
-
herir werkwoord
-
ofender werkwoord
-
agraviar werkwoord
-
causar perjuicio werkwoord
-
perjudicar werkwoord
-
injuriar werkwoord
-
hacer mal werkwoord
-
Conjugations for grieven:
o.t.t.
- grief
- grieft
- grieft
- grieven
- grieven
- grieven
o.v.t.
- griefde
- griefde
- griefde
- griefden
- griefden
- griefden
v.t.t.
- heb gegriefd
- hebt gegriefd
- heeft gegriefd
- hebben gegriefd
- hebben gegriefd
- hebben gegriefd
v.v.t.
- had gegriefd
- had gegriefd
- had gegriefd
- hadden gegriefd
- hadden gegriefd
- hadden gegriefd
o.t.t.t.
- zal grieven
- zult grieven
- zal grieven
- zullen grieven
- zullen grieven
- zullen grieven
o.v.t.t.
- zou grieven
- zou grieven
- zou grieven
- zouden grieven
- zouden grieven
- zouden grieven
diversen
- grief!
- grieft!
- gegriefd
- grievend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor grieven:
Verwante woorden van "grieven":
Wiktionary: grieven
grieven
Cross Translation:
verb
-
beledigen
- grieven → ofender
-
pijnigen
- grieven → acongojar; afligir; entristecer
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• grieven | → queja | ↔ complaint — a grievance, problem, difficulty, or concern; the act of complaining |
• grieven | → ofender; ultrajar | ↔ offenser — outrager quelqu’un par une offense. |
grieven vorm van grief:
-
de grief (kwelling; torment; agonie; verschrikking; nood)
el inconveniente; la calamidad; la pesada; el sostenido; la bromista; la cruces; el vejamen; el avinagrado -
de grief (belediging; krenking)
-
de grief (het klagen; klacht; bezwaar)
la reclamación; la queja; la dolencia; el mal; la querella; el inconveniente; el llanto; la enfermedad; el suspiro; el reproche; la objeción; la lamentación -
de grief (beproeving; kwelling; ergernis; bezoeking; nood; temptatie)