Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
enviar
|
|
verzending
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
capitular
|
capituleren; opgeven; zich overgeven
|
|
devolver
|
capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven
|
afstaan; belonen; betalen; bezoldigen; braken; honoreren; kotsen; overgeven; restitueren; retourneren; salariëren; spugen; spuwen; terecht brengen; terugbezorgen; terugbrengen; teruggeven; teruggooien; terugsturen; terugwerpen; terugzenden; uitbraken; vomeren
|
entregar a
|
capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven
|
afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen
|
entregarse
|
capituleren; opgeven; zich overgeven
|
toegeven; zich aangeven; zich over geven
|
enviar
|
capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven
|
afwijzen; doen toekomen; doorsturen; doorzenden; iem. iets sturen; insturen; inzenden; nazenden; ontheffen; ontslaan; opsturen; overmaken; posten; rondsturen; rondzenden; sturen; toezenden; uitsturen; versturen; verzenden; wegsturen; wegzenden; weigeren; zenden
|
mandar
|
capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven
|
aanvoeren; afgeven; afleveren; beheersen; belasten; bestellen; besturen; bevel voeren over; bevelen; bezorgen; brengen; commanderen; de overhand hebben; decreteren; dicteren; doen toekomen; doordrijven; gebieden; gelasten; heerschappij voeren; heersen; heersen over; iem. iets sturen; instructie geven; instrueren; insturen; inzenden; leiden; leiding geven; leidinggeven; machtiger zijn; majoreren; managen; onderwerpen; ontheffen; ontslaan; opdracht geven; opdragen; opsturen; overhandigen; overheersen; overmaken; posten; sturen; thuisbezorgen; toezenden; uitsturen; verordenen; verordonneren; versturen; verzenden; voorschrijven; voorzitten; wegsturen; wegzenden; zenden
|
remitir
|
capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven
|
geld overmaken; opsturen; overboeken; overschrijven; overzenden; posten; sturen; terugbezorgen; teruggooien; terugsturen; terugwerpen; toezenden; versturen; verzenden; wegsturen; wegzenden; zenden
|
rendirse
|
capituleren; opgeven; zich overgeven
|
toegeven; zich over geven
|
retransmitir
|
capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven
|
heruitzenden; omroepen; opsturen; posten; programma uitzenden; sturen; toezenden; versturen; verzenden; wegsturen; wegzenden; zenden
|