Nederlands
Uitgebreide vertaling voor verhandelen (Nederlands) in het Spaans
verhandelen:
-
verhandelen (verkopen)
vender; venderse; comercializar; comerciar-
vender werkwoord
-
venderse werkwoord
-
comercializar werkwoord
-
comerciar werkwoord
-
Conjugations for verhandelen:
o.t.t.
- verhandel
- verhandelt
- verhandelt
- verhandelen
- verhandelen
- verhandelen
o.v.t.
- verhandelde
- verhandelde
- verhandelde
- verhandelden
- verhandelden
- verhandelden
v.t.t.
- heb verhandeld
- hebt verhandeld
- heeft verhandeld
- hebben verhandeld
- hebben verhandeld
- hebben verhandeld
v.v.t.
- had verhandeld
- had verhandeld
- had verhandeld
- hadden verhandeld
- hadden verhandeld
- hadden verhandeld
o.t.t.t.
- zal verhandelen
- zult verhandelen
- zal verhandelen
- zullen verhandelen
- zullen verhandelen
- zullen verhandelen
o.v.t.t.
- zou verhandelen
- zou verhandelen
- zou verhandelen
- zouden verhandelen
- zouden verhandelen
- zouden verhandelen
diversen
- verhandel!
- verhandelt!
- verhandeld
- verhandelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor verhandelen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
vender | verkopen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
comercializar | verhandelen; verkopen | |
comerciar | verhandelen; verkopen | handel drijven; handelen |
vender | verhandelen; verkopen | iets verkopen; slijten; van de hand doen |
venderse | verhandelen; verkopen |
Wiktionary: verhandelen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verhandelen | → vender | ↔ vendre — aliéner une chose, transporter, céder à quelqu’un la propriété d’une chose pour un certain prix, contre une somme d'argent. |