Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bulderen (Nederlands) in het Spaans
bulderen:
-
bulderen (schreeuwen; brullen; daveren; blaffen)
chillar; encolerizarse; enfurecerse; zarpar; ajear; despotricar; imprecar; blasfemar; tronar; refunfuñar; bramar; vociferar; desentonar; agredir de palabra; despotricar contra; soltar palabrotas; lanzar blasfemias; soltar un taco-
chillar werkwoord
-
encolerizarse werkwoord
-
enfurecerse werkwoord
-
zarpar werkwoord
-
ajear werkwoord
-
despotricar werkwoord
-
imprecar werkwoord
-
blasfemar werkwoord
-
tronar werkwoord
-
refunfuñar werkwoord
-
bramar werkwoord
-
vociferar werkwoord
-
desentonar werkwoord
-
agredir de palabra werkwoord
-
despotricar contra werkwoord
-
soltar palabrotas werkwoord
-
lanzar blasfemias werkwoord
-
soltar un taco werkwoord
-
-
bulderen (schreeuwen; blaffen; brullen)
gritar; balar; dar gritos; dar voces; gritar a voces-
gritar werkwoord
-
balar werkwoord
-
dar gritos werkwoord
-
dar voces werkwoord
-
gritar a voces werkwoord
-
Conjugations for bulderen:
o.t.t.
- bulder
- buldert
- buldert
- bulderen
- bulderen
- bulderen
o.v.t.
- bulderde
- bulderde
- bulderde
- bulderden
- bulderden
- bulderden
v.t.t.
- heb gebulderd
- hebt gebulderd
- heeft gebulderd
- hebben gebulderd
- hebben gebulderd
- hebben gebulderd
v.v.t.
- had gebulderd
- had gebulderd
- had gebulderd
- hadden gebulderd
- hadden gebulderd
- hadden gebulderd
o.t.t.t.
- zal bulderen
- zult bulderen
- zal bulderen
- zullen bulderen
- zullen bulderen
- zullen bulderen
o.v.t.t.
- zou bulderen
- zou bulderen
- zou bulderen
- zouden bulderen
- zouden bulderen
- zouden bulderen
diversen
- bulder!
- buldert!
- gebulderd
- bulderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor bulderen:
Wiktionary: bulderen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bulderen | → quejar; aullar | ↔ clamer — manifester son opinion par des termes violents, par des cris. |
• bulderen | → amonestar; reprender; reprobar; vituperar; reprochar; regañar; amenazar; reñir | ↔ gronder — Faire entendre un bruit sourd, parler des animaux, du tonnerre ou du vent. |
• bulderen | → tronar | ↔ tonner — Faire éclater le tonnerre. |