Nederlands

Uitgebreide vertaling voor boer (Nederlands) in het Spaans

boer:

boer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de boer (agrariër)
    el campesino; el agricultor
  2. de boer (oprisping)
    el eructo
    • eructo [el ~] zelfstandig naamwoord
  3. de boer (onbeschofte man)
    el grosero; el descarado
  4. de boer (onbeschofte man)
    la persona insolente; el agricultor

Vertaal Matrix voor boer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agricultor agrariër; boer; landbouwer; onbeschofte man akkerbouwer; boerenkinkel; heikneuter; landbouwer
campesino agrariër; boer; landbouwer akkerbouwer; boerenjongen; boerenkinkel; heikneuter; hork; kinkel; landarbeider; landbewoner; lomperd; proleet; vlegel
descarado boer; onbeschofte man
eructo boer; oprisping boerenkinkel; boertje; burp; heikneuter
grosero boer; onbeschofte man boerenkinkel; brutale kerel; heikneuter; hork; hufter; kinkel; klootzak; lomperd; lomperik; onhoffelijkheid; proleet; vlegel
persona insolente boer; onbeschofte man
- barbaar
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
campesino aanmatigend; dorps; landelijk; onbeschaamd; onbeschoft; ongegeneerd; respectloos; rustiek
descarado aanmatigend; brutaal; hondsbrutaal; indiscreet; onbeschaamd; onbescheiden; onbeschoft; ongegeneerd; respectloos; schaamteloos; vrijpostig
grosero aanmatigend; aanstootgevend; aanstotelijk; achterbaks; barbaars; beestachtig; boers; bot; brutaal; bruut; doortrapt; dorps; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; grof; grofgebouwd; honds; hondsbrutaal; hufterig; inhumaan; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; leep; listig; lomp; monsterlijk; onbehoorlijk; onbehouwen; onbeleefd; onbeschaafd; onbeschaamd; onbeschoft; onedel; ongegeneerd; ongelikt; ongemanierd; onhoffelijk; onmenselijk; onopgevoed; ordinair; plat; platvloers; ploertig; respectloos; ruw; schofterig; schunnig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt; vrijpostig; vulgair; vunzig; wreed

Verwante woorden van "boer":


Synoniemen voor "boer":


Verwante definities voor "boer":

  1. iemand die van beroep op het land werkt of vee fokt1
    • deze boer heeft 20 koeien1
  2. iemand zonder manieren1
    • hij gedraagt zich weer als een boer1
  3. geluid van lucht die uit je maag ontsnapt1
    • in China mag je na het eten een boer laten1

Wiktionary: boer

boer
noun
  1. landbouwer
  2. speelkaart

Cross Translation:
FromToVia
boer eructar; regoldar belch — expel gas from the stomach through the mouth
boer eructo belch — sound one makes when belching
boer eructo burp — a louder belch
boer granjero; granjera farmer — person who works the land or who keeps livestock
boer paleto hick — country yokel or hillbilly
boer sota jack — playing card
boer sota knave — playing card
boer campesino; campesina peasant — member of the agriculture low class
boer campesino; campesina peasant — country person
boer agricultor; labrador agriculteurpersonne qui, à titre professionnel, cultiver la terre ou élever des animal destiner à être consommer.
boer campesino; labrador; aldeano laboureur — désuet|fr ouvrier agricole spécialement employer pour le labourage.
boer aldeano; campesino; labrador paysan — Celui, celle qui vivre à la campagne et s’occuper des travaux de la terre.
boer sota valet — Carte

boer vorm van boeren:

boeren [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de boeren (provincialen)
    el campesinos; la gente del campo
  2. de boeren (agrariërs)
    el campesinos
  3. de boeren (oprispingen)
    el campesinos; el eructos

boeren werkwoord (boer, boert, boerde, boerden, geboerd)

  1. boeren (oprispen; burpen)
    eructar; regoldar
  2. boeren (resultaten van werk zien)
    manejarse

Conjugations for boeren:

o.t.t.
  1. boer
  2. boert
  3. boert
  4. boeren
  5. boeren
  6. boeren
o.v.t.
  1. boerde
  2. boerde
  3. boerde
  4. boerden
  5. boerden
  6. boerden
v.t.t.
  1. heb geboerd
  2. hebt geboerd
  3. heeft geboerd
  4. hebben geboerd
  5. hebben geboerd
  6. hebben geboerd
v.v.t.
  1. had geboerd
  2. had geboerd
  3. had geboerd
  4. hadden geboerd
  5. hadden geboerd
  6. hadden geboerd
o.t.t.t.
  1. zal boeren
  2. zult boeren
  3. zal boeren
  4. zullen boeren
  5. zullen boeren
  6. zullen boeren
o.v.t.t.
  1. zou boeren
  2. zou boeren
  3. zou boeren
  4. zouden boeren
  5. zouden boeren
  6. zouden boeren
diversen
  1. boer!
  2. boert!
  3. geboerd
  4. boerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

boeren [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het boeren (oprispen)
    el eructos
    • eructos [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor boeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
campesinos agrariërs; boeren; oprispingen; provincialen
eructos boeren; oprispen; oprispingen
gente del campo boeren; provincialen buitenlui
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
eructar boeren; burpen; oprispen
manejarse boeren; resultaten van werk zien
regoldar boeren; burpen; oprispen

Verwante woorden van "boeren":


Wiktionary: boeren


Cross Translation:
FromToVia
boeren eructar; regoldar belch — expel gas from the stomach through the mouth
boeren eructar burp — to emit a burp
boeren eructar rülpsen — Ausstoßen von Luft aus dem Magen (oder der Speiseröhre) durch den Mund
boeren eructar; regoldar roter — populaire|fr Faire un rot, des rots.

Verwante vertalingen van boer