Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor grommen (Nederlands) in het Spaans
grommen:
Conjugations for grommen:
o.t.t.
- grom
- gromt
- gromt
- grommen
- grommen
- grommen
o.v.t.
- gromde
- gromde
- gromde
- gromden
- gromden
- gromden
v.t.t.
- heb gegromd
- hebt gegromd
- heeft gegromd
- hebben gegromd
- hebben gegromd
- hebben gegromd
v.v.t.
- had gegromd
- had gegromd
- had gegromd
- hadden gegromd
- hadden gegromd
- hadden gegromd
o.t.t.t.
- zal grommen
- zult grommen
- zal grommen
- zullen grommen
- zullen grommen
- zullen grommen
o.v.t.t.
- zou grommen
- zou grommen
- zou grommen
- zouden grommen
- zouden grommen
- zouden grommen
diversen
- grom!
- gromt!
- gegromd
- grommend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor grommen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gruñir | grommen | brommen; foeteren; grauwen; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; misnoegen uiten; mopperen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; op vuur pruttelen; over iets mopperen; pruttelen; ronken; sakkeren; smoren; snauwen; snorren; stoffen; sudderen; uitbrander geven; zagen; zemelen; zeuren |
Verwante woorden van "grommen":
Wiktionary: grommen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• grommen | → gruñir | ↔ growl — to utter a deep guttural sound |
• grommen | → quejarse | ↔ grumble — to murmur or mutter with discontent |
• grommen | → gritar; rebuznar; balar; ladrar | ↔ crier — jeter un ou plusieurs cris. |
• grommen | → gruñir | ↔ grogner — Murmurer, témoigner par un bruit sourd, entre ses dents, que l’on est mécontent |
• grommen | → aullar; ulular; rebuznar; balar; gritar; ladrar | ↔ hurler — Traductions à trier suivant le sens |
grom:
Vertaal Matrix voor grom:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bufido | grauw; grom; snauw | |
gruñido | grauw; grom; snauw | gebrom; gegrom; geknor; gemopper; gemurmel; gepruttel; geroezemoes; gesputter; knor; rommeling |
gruño | grauw; grom; snauw | |
rabotada | grauw; grom; snauw | gepeupel; grauw; plebs; rapaille |