Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- geschikt:
- schikken:
-
Wiktionary:
- geschikt → adecuado, conveniente, apropiadamente
- geschikt → apropiado, adecuado, adecuada, indicado, cómodo, oportuno, propicio, acomodado, útil, utilizable, conveniente, decente, idóneo, sensato, juicioso, cuerdo, acertado, escarcha
- schikken → convenir, acomodar
- schikken → poner en orden, arreglar
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor geschikt (Nederlands) in het Spaans
geschikt:
-
geschikt (capabel; bekwaam; competent)
capaz; competente; apto; calificado; experto; experto en la materia; perito-
capaz bijvoeglijk naamwoord
-
competente bijvoeglijk naamwoord
-
apto bijvoeglijk naamwoord
-
calificado bijvoeglijk naamwoord
-
experto bijvoeglijk naamwoord
-
experto en la materia bijvoeglijk naamwoord
-
perito bijvoeglijk naamwoord
-
-
geschikt (geëigend; passend; gepast)
-
geschikt (adequaat; passend; gepast; juist)
adecuado; apropiado; debidamente; como corresponde-
adecuado bijvoeglijk naamwoord
-
apropiado bijvoeglijk naamwoord
-
debidamente bijvoeglijk naamwoord
-
como corresponde bijvoeglijk naamwoord
-
-
geschikt (tof)
-
geschikt (arbeidsgeschikt; valide; in staat te werken)
capacitado para el trabajo-
capacitado para el trabajo bijvoeglijk naamwoord
-
-
geschikt (schappelijk; billijk; redelijk)
Vertaal Matrix voor geschikt:
Verwante woorden van "geschikt":
Synoniemen voor "geschikt":
Verwante definities voor "geschikt":
Wiktionary: geschikt
geschikt
Cross Translation:
adverb
-
met de juiste eigenschappen
- geschikt → adecuado; conveniente; apropiadamente
Cross Translation:
geschikt vorm van schikken:
-
schikken (regelen)
arreglar; poner en orden; arreglarse-
arreglar werkwoord
-
poner en orden werkwoord
-
arreglarse werkwoord
-
-
schikken (gelegen komen; passen; conveniëren; uitkomen)
-
schikken (verzoenen; bijleggen)
-
schikken (ruzie bijleggen)
hacer paces-
hacer paces werkwoord
-
Conjugations for schikken:
o.t.t.
- schik
- schikt
- schikt
- schikken
- schikken
- schikken
o.v.t.
- schikte
- schikte
- schikte
- schikten
- schikten
- schikten
v.t.t.
- heb geschikt
- hebt geschikt
- heeft geschikt
- hebben geschikt
- hebben geschikt
- hebben geschikt
v.v.t.
- had geschikt
- had geschikt
- had geschikt
- hadden geschikt
- hadden geschikt
- hadden geschikt
o.t.t.t.
- zal schikken
- zult schikken
- zal schikken
- zullen schikken
- zullen schikken
- zullen schikken
o.v.t.t.
- zou schikken
- zou schikken
- zou schikken
- zouden schikken
- zouden schikken
- zouden schikken
en verder
- ben geschikt
- bent geschikt
- is geschikt
- zijn geschikt
- zijn geschikt
- zijn geschikt
diversen
- schik!
- schikt!
- geschikt
- schikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
schikken (ordenen)