Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afdanken (Nederlands) in het Spaans
afdanken:
-
afdanken (van zijn positie verdrijven; afvloeien; congé geven; eruit gooien; aan de dijk zetten)
despedir; desechar; arrumbar; ser despedido; enseñarle la puerta a una; echar fuera-
despedir werkwoord
-
desechar werkwoord
-
arrumbar werkwoord
-
ser despedido werkwoord
-
enseñarle la puerta a una werkwoord
-
echar fuera werkwoord
-
-
afdanken (ecarteren)
Conjugations for afdanken:
o.t.t.
- dank af
- dankt af
- dankt af
- danken af
- danken af
- danken af
o.v.t.
- dankte af
- dankte af
- dankte af
- dankten af
- dankten af
- dankten af
v.t.t.
- heb afgedankt
- hebt afgedankt
- heeft afgedankt
- hebben afgedankt
- hebben afgedankt
- hebben afgedankt
v.v.t.
- had afgedankt
- had afgedankt
- had afgedankt
- hadden afgedankt
- hadden afgedankt
- hadden afgedankt
o.t.t.t.
- zal afdanken
- zult afdanken
- zal afdanken
- zullen afdanken
- zullen afdanken
- zullen afdanken
o.v.t.t.
- zou afdanken
- zou afdanken
- zou afdanken
- zouden afdanken
- zouden afdanken
- zouden afdanken
diversen
- dank af!
- dankt af!
- afgedankt
- afdankende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afdanken (uit de dienst ontslaan; ontslaan; afschaffen)
Vertaal Matrix voor afdanken:
Computer vertaling door derden: