Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- ordenen:
- Wiktionary:
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
ordenar:
- opruimen; bergen; bevelen; gelasten; opdragen; commanderen; verordenen; decreteren; gebieden; sorteren; rangeren; schiften; uitzoeken; ordenen; leiden; aanvoeren; bevel voeren over; leidinggeven; rangschikken; classificeren; rangordenen; voorschrijven; dicteren; ordonneren; verordineren; afkondigen; indelen; groeperen; arrangeren; systematiseren; klussen; klusje opknappen; dwingen; forceren; op orde brengen; opdracht geven; instrueren; instructie geven; belasten; renoveren; opknappen; restaureren; afhandelen; twist uit de weg ruimen; beslechten; afdoen; verordonneren; ficheren
- ordeñar:
-
Wiktionary:
- ordenar → bevelen, opruimen, rangschikken, sorteren
- ordenar → ordenen, bevelen, verordonneren, bestellen, sorteren, rangschikken, gelasten, sommeren, verordenen, voorschrijven, aanvragen
- ordeñar → melken
- ordeñar → melken
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor ordenen (Nederlands) in het Spaans
ordenen:
-
ordenen (catalogiseren; organiseren)
-
ordenen (indelen; groeperen; arrangeren; systematiseren)
organizar; sistematizar; repartir; clasificar; disponer; ordenar; seleccionar; sortear-
organizar werkwoord
-
sistematizar werkwoord
-
repartir werkwoord
-
clasificar werkwoord
-
disponer werkwoord
-
ordenar werkwoord
-
seleccionar werkwoord
-
sortear werkwoord
-
-
ordenen (sorteren; rangeren; schiften; uitzoeken)
ordenar; sortear; seleccionar; clasificar-
ordenar werkwoord
-
sortear werkwoord
-
seleccionar werkwoord
-
clasificar werkwoord
-
-
ordenen
poner orden-
poner orden werkwoord
-
Conjugations for ordenen:
o.t.t.
- orden
- ordent
- ordent
- ordenen
- ordenen
- ordenen
o.v.t.
- ordende
- ordende
- ordende
- ordenden
- ordenden
- ordenden
v.t.t.
- heb geordend
- hebt geordend
- heeft geordend
- hebben geordend
- hebben geordend
- hebben geordend
v.v.t.
- had geordend
- had geordend
- had geordend
- hadden geordend
- hadden geordend
- hadden geordend
o.t.t.t.
- zal ordenen
- zult ordenen
- zal ordenen
- zullen ordenen
- zullen ordenen
- zullen ordenen
o.v.t.t.
- zou ordenen
- zou ordenen
- zou ordenen
- zouden ordenen
- zouden ordenen
- zouden ordenen
en verder
- is geordend
- zijn geordend
diversen
- orden!
- ordent!
- geordend
- ordenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
ordenen (schikken)
Vertaal Matrix voor ordenen:
Wiktionary: ordenen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ordenen | → digerir | ↔ digest — to distribute or arrange methodically |
• ordenen | → ordenar; arreglar | ↔ order — to set in (any) order |
• ordenen | → ordenar; arreglar | ↔ order — to set in (a good) order |
• ordenen | → acomodar; adaptar; arreglar | ↔ accommoder — donner, procurer de la commodité. |
• ordenen | → arreglar | ↔ arranger — arranger (transitive) (fr) |
• ordenen | → disponer | ↔ disposer — arranger, mettre dans l’ordre le plus convenable. |
Computer vertaling door derden:
Spaans
Uitgebreide vertaling voor ordenen (Spaans) in het Nederlands
ordenar:
-
ordenar (recoger la mesa; recoger; meter; almacenar; deshacerse de)
-
ordenar (mandar; decretar; dar orden de)
-
ordenar (sortear; seleccionar; clasificar)
-
ordenar (encabezar; guiar; llevar; dirigir; conducir; mandar; liderar; preceder; presidir; estar en cabeza; dar orden de; gobernar; decretar; pilotar; ser primero; ir a la cabeza; ir delante)
-
ordenar (clasificar)
-
ordenar (clasificar)
-
ordenar (prescribir; disponer; obligar; decretar; mandar; dictar)
-
ordenar (proclamar; promulgar; decretar)
-
ordenar (clasificar; organizar; sistematizar; repartir; disponer; seleccionar; sortear)
ordenen; indelen; groeperen; arrangeren; systematiseren-
systematiseren werkwoord (systematiseer, systematiseert, systematiseerde, systematiseerden, gesystematiseerd)
-
ordenar (arreglar; remendar; limpiar)
-
ordenar (agraviar; forzar; obligar; machacar; infringir; forzarse; acometer; compeler)
-
ordenar (dictar; decretar; mandar; fijar; estipular)
-
ordenar
op orde brengen-
op orde brengen werkwoord
-
-
ordenar
-
ordenar (mandar; encomendar; encargar; instruir; dar un encargo)
opdracht geven; instrueren; opdragen; instructie geven-
opdracht geven werkwoord (geef opdracht, geeft opdracht, gaf opdracht, gaven opdracht, opdracht gegeven)
-
instructie geven werkwoord
-
-
ordenar (encargar; agobiar; gravar; pesar sobre; mandar; cargar)
-
ordenar (renovar; arreglar; mejorar; actualizar; sanar; rehabilitar; remendar; restaurar; modernizar; adecentar)
-
ordenar (restaurar; subsanar; renovar; reformar; alzar; cambiar; arreglar; mejorar; reconocer; corregir; grabar; actualizar; sanar; reparar; prosperar; restablecer; rehabilitar; recuperarse; remendar; refrescar; reponerse; innovar; hospitalizar; restablecerse; modernizar; adecentar; reorganizar)
-
ordenar (regular; resolver)
-
ordenar (decretar; mandar; encargar; encomendar; obligar; dar orden de)
opdragen; decreteren; bevelen; verordenen; verordonneren; gelasten; gebieden; commanderen-
verordonneren werkwoord (verordonneer, verordonneert, verordonneerde, verordonneerden, verordonneerd)
-
ordenar (clasificar; organizar; sistematizar)
Conjugations for ordenar:
presente
- ordeno
- ordenas
- ordena
- ordenamos
- ordenáis
- ordenan
imperfecto
- ordenaba
- ordenabas
- ordenaba
- ordenábamos
- ordenabais
- ordenaban
indefinido
- ordené
- ordenaste
- ordenó
- ordenamos
- ordenasteis
- ordenaron
fut. de ind.
- ordenaré
- ordenarás
- ordenará
- ordenaremos
- ordenaréis
- ordenarán
condic.
- ordenaría
- ordenarías
- ordenaría
- ordenaríamos
- ordenaríais
- ordenarían
pres. de subj.
- que ordene
- que ordenes
- que ordene
- que ordenemos
- que ordenéis
- que ordenen
imp. de subj.
- que ordenara
- que ordenaras
- que ordenara
- que ordenáramos
- que ordenarais
- que ordenaran
miscelánea
- ¡ordena!
- ¡ordenad!
- ¡no ordenes!
- ¡no ordenéis!
- ordenado
- ordenando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor ordenar:
Synoniemen voor "ordenar":
Wiktionary: ordenar
ordenar
Cross Translation:
verb
-
een dwingende opdracht geven.
-
iets in orde brengen, netjes maken
-
een bepaalde volgorde in iets aanbrengen
-
orde in een verzameling aanbrengen door soort bij soort te leggen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ordenar | → ordenen | ↔ order — to set in (any) order |
• ordenar | → ordenen | ↔ order — to set in (a good) order |
• ordenar | → bevelen; verordonneren | ↔ order — to issue a command |
• ordenar | → bestellen | ↔ order — to request some product or service |
• ordenar | → sorteren | ↔ sort — act of sorting |
• ordenar | → rangschikken | ↔ sort — arrange in order |
• ordenar | → bevelen; gelasten; sommeren; verordenen; voorschrijven; aanvragen; bestellen | ↔ commander — Ordonner, enjoindre quelque chose à quelqu’un. (Sens général). |
ordeñar:
Conjugations for ordeñar:
presente
- ordeño
- ordeñas
- ordeña
- ordeñamos
- ordeñáis
- ordeñan
imperfecto
- ordeñaba
- ordeñabas
- ordeñaba
- ordeñábamos
- ordeñabais
- ordeñaban
indefinido
- ordeñé
- ordeñaste
- ordeñó
- ordeñamos
- ordeñasteis
- ordeñaron
fut. de ind.
- ordeñaré
- ordeñarás
- ordeñará
- ordeñaremos
- ordeñaréis
- ordeñarán
condic.
- ordeñaría
- ordeñarías
- ordeñaría
- ordeñaríamos
- ordeñaríais
- ordeñarían
pres. de subj.
- que ordeñe
- que ordeñes
- que ordeñe
- que ordeñemos
- que ordeñéis
- que ordeñen
imp. de subj.
- que ordeñara
- que ordeñaras
- que ordeñara
- que ordeñáramos
- que ordeñarais
- que ordeñaran
miscelánea
- ¡ordeña!
- ¡ordeñad!
- ¡no ordeñes!
- ¡no ordeñéis!
- ordeñado
- ordeñando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor ordeñar:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
melken | ordeñar |
Computer vertaling door derden: