Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. weggaan:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ga weg (Nederlands) in het Spaans

weggaan:

weggaan werkwoord (ga weg, gaat weg, ging weg, gingen weg, weggegaan)

  1. weggaan (gaan; vertrekken; heengaan; opstappen; opbreken)
    partir; irse; salir; largarse; marcharse
  2. weggaan (vertrekken; verwijderen; wegtrekken; )
    salir; marcharse; irse de viaje; irse

Conjugations for weggaan:

o.t.t.
  1. ga weg
  2. gaat weg
  3. gaat weg
  4. gaan weg
  5. gaan weg
  6. gaan weg
o.v.t.
  1. ging weg
  2. ging weg
  3. ging weg
  4. gingen weg
  5. gingen weg
  6. gingen weg
v.t.t.
  1. ben weggegaan
  2. bent weggegaan
  3. is weggegaan
  4. zijn weggegaan
  5. zijn weggegaan
  6. zijn weggegaan
v.v.t.
  1. was weggegaan
  2. was weggegaan
  3. was weggegaan
  4. waren weggegaan
  5. waren weggegaan
  6. waren weggegaan
o.t.t.t.
  1. zal weggaan
  2. zult weggaan
  3. zal weggaan
  4. zullen weggaan
  5. zullen weggaan
  6. zullen weggaan
o.v.t.t.
  1. zou weggaan
  2. zou weggaan
  3. zou weggaan
  4. zouden weggaan
  5. zouden weggaan
  6. zouden weggaan
diversen
  1. ga weg!
  2. gaat weg!
  3. weggegaan
  4. weggaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

weggaan [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. weggaan (vertrekken)
    el salir
    • salir [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor weggaan:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
largarse inrukken; ophoepelen
marcharse opbreken
salir vertrekken; weggaan heengaan; vertrekken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
irse afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; de plaat poetsen; ervandoor gaan; heengaan; hem smeren; verdwijnen; verlaten; vertrekken; wegreizen; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zich verwijderen
irse de viaje afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
largarse gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afreizen; de plaat poetsen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ervandoor gaan; heengaan; hem smeren; inrukken; met de noorderzon vertrekken; naar de vijand overlopen; opdonderen; opflikkeren; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; oprotten; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegscheren; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zich wegscheren
marcharse afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken aanbinden; aanknopen; afreizen; beginnen; de plaat poetsen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ervandoor gaan; heengaan; hem smeren; lopend weggaan; met de noorderzon vertrekken; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weglopen; wegreizen; wegtrekken; zich uit de voeten maken
partir gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afreizen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doorknippen; doormidden hakken; doorsnijden; heengaan; in tweeën houwen; klieven; kloven; reizen; rondreizen; scheiden; splitsen; trekken; uit elkaar halen; uiteenhalen; van wal gaan; van wal steken; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken; zwerven
salir afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afhaken; afreizen; afsluiten; afvallen; afzeggen; afzien van; belanden; bewaarheid worden; blijken; conveniëren; de hort op gaan; de plaat poetsen; deugen; eruit gaan; eruitgaan; eruitstappen; ervandoor gaan; extraheren; geraken; geschikt zijn; heengaan; hem smeren; loskomen; loskrijgen; losmaken; lostornen; naar de vijand overlopen; ontglippen; ontkomen; ontslagen worden; ontsnappen aan; ontvluchten; op vrije voeten gesteld worden; opgeven; ophouden; passen; passend zijn; reizen; rondreizen; stappen; stoppen; terechtkomen; tornen; trekken; uitgaan; uithalen; uitkomen; uitrijden; uitstappen; uittrekken; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verzeilen; vluchten; vooraan staan; vooruitspringen; vooruitsteken; vrijkomen; wegkomen; weglopen; wegreizen; wegrennen; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken; zwerven
- vertrekken
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
salir uitkomen; uitstromen

Synoniemen voor "weggaan":


Antoniemen van "weggaan":


Verwante definities voor "weggaan":

  1. van deze plaats vandaan gaan1
    • gisteren was Jan hier, maar vanmorgen is hij weggegaan1

Wiktionary: weggaan

weggaan
verb
  1. zich ergens vandaan begeven

Cross Translation:
FromToVia
weggaan desaparecer go — to disappear (jump)
weggaan salir; irse; marcharse; egresar go away — to depart or leave a place
weggaan salir; irse; partir leave — To depart (intransitive)
weggaan salir; irse partir — (vieilli) diviser en plusieurs parts. On ne l’emploie plus, en ce sens, que dans cette phrase :


Wiktionary: ga weg


Cross Translation:
FromToVia
ga weg vete go away — dismissal

Verwante vertalingen van ga weg