Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. equipe:
  2. Wiktionary:
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. equipar:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor equipe (Nederlands) in het Spaans

equipe:

equipe [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de equipe
    el equipo
    • equipo [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor equipe:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
equipo equipe apparatuur; benodigde; computersysteem; elftal; machine; monstering; outfit; outillage; partij; pc; personal computer; ploeg; team; toerusting; uitmonstering; uitrusting; uitrustingsstuk; uitzet; versiering; voetbalelftal

Verwante woorden van "equipe":

  • equipes

Wiktionary: equipe


Cross Translation:
FromToVia
equipe equipo équipegroupe de travailleurs attacher à un travail spécial.



Spaans

Uitgebreide vertaling voor equipe (Spaans) in het Nederlands

equipe vorm van equipar:

equipar werkwoord

  1. equipar (proveer; proveerse de)
    uitrusten; toerusten; zich uitrusten
    • uitrusten werkwoord (rust uit, rustte uit, rustten uit, uitgerust)
    • toerusten werkwoord (rust toe, rustte toe, rustten toe, toegerust)
    • zich uitrusten werkwoord
  2. equipar
    outilleren
    • outilleren werkwoord (outilleer, outilleert, outilleerde, outilleerden, geoutilleerd)
  3. equipar (ataviar; proveer; adornar; )
    zich uitmonsteren; optooien; zich uitdossen
  4. equipar (dar brillo; pulir; abrillantar; )
    gladmaken; gladwrijven
    • gladmaken werkwoord (maak glad, maakt glad, maakte glad, maakten glad, gladgemaakt)
    • gladwrijven werkwoord (wrijf glad, wrijft glad, wreef glad, wreven glad, gladgewreven)

Conjugations for equipar:

presente
  1. equipo
  2. equipas
  3. equipa
  4. equipamos
  5. equipáis
  6. equipan
imperfecto
  1. equipaba
  2. equipabas
  3. equipaba
  4. equipábamos
  5. equipabais
  6. equipaban
indefinido
  1. equipé
  2. equipaste
  3. equipó
  4. equipamos
  5. equipasteis
  6. equiparon
fut. de ind.
  1. equiparé
  2. equiparás
  3. equipará
  4. equiparemos
  5. equiparéis
  6. equiparán
condic.
  1. equiparía
  2. equiparías
  3. equiparía
  4. equiparíamos
  5. equiparíais
  6. equiparían
pres. de subj.
  1. que equipe
  2. que equipes
  3. que equipe
  4. que equipemos
  5. que equipéis
  6. que equipen
imp. de subj.
  1. que equipara
  2. que equiparas
  3. que equipara
  4. que equipáramos
  5. que equiparais
  6. que equiparan
miscelánea
  1. ¡equipa!
  2. ¡equipad!
  3. ¡no equipes!
  4. ¡no equipéis!
  5. equipado
  6. equipando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor equipar:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gladmaken abrillantar; adornar; alisar; bruñir; dar brillo; dar lustre; encerar; equipar; escariar; fregar; frotar; limpiar; lustrar; pulir; restregar; sacar brillo a alisar; allanar; aplanar; entretelar; hacer resplandecer; igualar; nivelar; perfeccionar; planchar; pulir; refinar; relucir; resplandecer; satinar
gladwrijven abrillantar; adornar; alisar; bruñir; dar brillo; dar lustre; encerar; equipar; escariar; fregar; frotar; limpiar; lustrar; pulir; restregar; sacar brillo a
optooien acicalar; adornar; aliñar; ataviar; decorar; embellecer; engalanar; equipar; proveer
outilleren equipar
toerusten equipar; proveer; proveerse de
uitrusten equipar; proveer; proveerse de descansar; reposar
zich uitdossen acicalar; adornar; aliñar; ataviar; decorar; embellecer; engalanar; equipar; proveer
zich uitmonsteren acicalar; adornar; aliñar; ataviar; decorar; embellecer; engalanar; equipar; proveer
zich uitrusten equipar; proveer; proveerse de

Synoniemen voor "equipar":


Wiktionary: equipar


Cross Translation:
FromToVia
equipar voorzien; uitrusten ausstatten — etwas bestücken
equipar toerusten; uitrusten équiper — Pourvoir un vaisseau