Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. domineren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor domineren (Nederlands) in het Spaans

domineren:

domineren werkwoord (domineer, domineert, domineerde, domineerden, gedomineerd)

  1. domineren (overheersen; de overhand hebben)
    dominar; predominar

Conjugations for domineren:

o.t.t.
  1. domineer
  2. domineert
  3. domineert
  4. domineren
  5. domineren
  6. domineren
o.v.t.
  1. domineerde
  2. domineerde
  3. domineerde
  4. domineerden
  5. domineerden
  6. domineerden
v.t.t.
  1. heb gedomineerd
  2. hebt gedomineerd
  3. heeft gedomineerd
  4. hebben gedomineerd
  5. hebben gedomineerd
  6. hebben gedomineerd
v.v.t.
  1. had gedomineerd
  2. had gedomineerd
  3. had gedomineerd
  4. hadden gedomineerd
  5. hadden gedomineerd
  6. hadden gedomineerd
o.t.t.t.
  1. zal domineren
  2. zult domineren
  3. zal domineren
  4. zullen domineren
  5. zullen domineren
  6. zullen domineren
o.v.t.t.
  1. zou domineren
  2. zou domineren
  3. zou domineren
  4. zouden domineren
  5. zouden domineren
  6. zouden domineren
en verder
  1. ben gedomineerd
  2. bent gedomineerd
  3. is gedomineerd
  4. zijn gedomineerd
  5. zijn gedomineerd
  6. zijn gedomineerd
diversen
  1. domineer!
  2. domineert!
  3. gedomineerd
  4. donminerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor domineren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dominar de overhand hebben; domineren; overheersen bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; bijsluiten; bijvoegen; de overhand hebben; gezaghebben; heerschappij voeren; heersen; heersen over; insluiten; intomen; leerstof beheersen; macht uitoefenen; machtiger zijn; matigen; omvatten; onder de knie hebben; onderwerpen; overheersen; regeren; temmen; toevoegen; verderreiken
predominar de overhand hebben; domineren; overheersen gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren

Verwante definities voor "domineren":

  1. de meeste macht of invloed hebben1
    • de smaak van gember domineert in dit gerecht1

Wiktionary: domineren

domineren
verb
  1. het meest nadrukkelijk op de voorgrond treden

Cross Translation:
FromToVia
domineren dominar; aventajar; superar dominercommander souverainement, avoir une puissance absolue.