Home ->Woordenboeken ->Nederlands/Spaans ->Zoek: beitelen

Nederlandse en Spaanse zoekresultaten voor: beitelen

Overzicht

Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...

beitelen:
- tallar
beitel:
- escoplo; cincel
Wiktionary:
- beitelen → cincelar, labrar, podar, cortar, cortar al ras
- beitel → cincel, esclopo, formón
- beitel → formón, cincel, buril, escoplo

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor beitelen (Nederlands) in het Spaans

beitelen:

beitelen werkwoord (beitel, beitelt, beitelde, beitelden, gebeiteld)

beitelen
tallar
- tallar werkwoord

Conjugations for beitelen:

o.t.t.

beitel
beitelt
beitelt
beitelen
beitelen
beitelen

o.v.t.

beitelde
beitelde
beitelde
beitelden
beitelden
beitelden

v.t.t.

heb gebeiteld
hebt gebeiteld
heeft gebeiteld
hebben gebeiteld
hebben gebeiteld
hebben gebeiteld

v.v.t.

had gebeiteld
had gebeiteld
had gebeiteld
hadden gebeiteld
hadden gebeiteld
hadden gebeiteld

o.t.t.t.

zal beitelen
zult beitelen
zal beitelen
zullen beitelen
zullen beitelen
zullen beitelen

o.v.t.t.

zou beitelen
zou beitelen
zou beitelen
zouden beitelen
zouden beitelen
zouden beitelen

diversen

beitel!
beitelt!
gebeiteld
beitelend

1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor beitelen:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
tallar		kerven
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
tallar	beitelen	houtsnijden; in hout schrijven; kerven; snijwerk maken; uitknippen

Verwante woorden van "beitelen":

beitel

Wiktionary: beitelen

Cross Translation:

From	To	Via
• beitelen	→ cincelar; labrar	↔ buriner — travailler au burin.
• beitelen	→ cincelar; labrar	↔ ciseler — (cuisine) Couper un aliment en cubes très fin, en coupant 3 fois de haut en bas et 3 fois dans le sens de la largeur en laissant le pédoncule entier (pour qu'il tienne les tranches), ensuite on coupe très finement l'oignon perpendiculairement au incisions préalablement faites. (par exemple l' oignon), ou à in
• beitelen	→ podar; cincelar; labrar; cortar; cortar al ras	↔ tailler — couper, retrancher d’une matière, en ôter avec le marteau, le ciseau, ou tout autre instrument, ce qu’il y a de superflu, pour lui donner une certaine forme, pour la rendre propre à tel ou tel usage.

beitel:

beitel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

de beitel
el escoplo; el cincel
- escoplo [el ~] zelfstandig naamwoord
- cincel [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor beitel:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
cincel	beitel	steenbeitel
escoplo	beitel	pijn in de zij; steek

Verwante woorden van "beitel":

beitelen, beitels, beiteltje, beiteltjes

Wiktionary: beitel

beitel

noun

een scherp stuk gereedschap met een wigvormige snede
- beitel → cincel; esclopo; formón

Cross Translation:

From	To	Via
• beitel	→ formón; cincel	↔ chisel — tool consisting of a slim oblong block of metal
• beitel	→ buril; cincel	↔ burin — outil en forme de ciseau d’acier que l’on pousse à la main et qui sert à graver, à couper les métaux.
• beitel	→ cincel; escoplo; formón	↔ ciseau — Lame, pièce métallique aiguisée à son extrémité, servant à couper ou à travailler le bois, le métal, etc.