Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- confronteren:
-
Wiktionary:
- confronteren → confrontar, carear
- confronteren → enfrentar
-
Gebruikers suggesties voor confronteren:
- enfrentar
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor confronteren (Nederlands) in het Spaans
confronteren:
-
confronteren (tegenover elkaar stellen; oog in oog laten komen)
confrontar-
confrontar werkwoord
-
Conjugations for confronteren:
o.t.t.
- confronteer
- confronteert
- confronteert
- confronteren
- confronteren
- confronteren
o.v.t.
- confronteerde
- confronteerde
- confronteerde
- confronteerden
- confronteerden
- confronteerden
v.t.t.
- heb geconfronteerd
- hebt geconfronteerd
- heeft geconfronteerd
- hebben geconfronteerd
- hebben geconfronteerd
- hebben geconfronteerd
v.v.t.
- had geconfronteerd
- had geconfronteerd
- had geconfronteerd
- hadden geconfronteerd
- hadden geconfronteerd
- hadden geconfronteerd
o.t.t.t.
- zal confronteren
- zult confronteren
- zal confronteren
- zullen confronteren
- zullen confronteren
- zullen confronteren
o.v.t.t.
- zou confronteren
- zou confronteren
- zou confronteren
- zouden confronteren
- zouden confronteren
- zouden confronteren
en verder
- ben geconfronteerd
- bent geconfronteerd
- is geconfronteerd
- zijn geconfronteerd
- zijn geconfronteerd
- zijn geconfronteerd
diversen
- confronteer!
- confronteert!
- geconfronteerd
- confronterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor confronteren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
confrontar | confronteren; onder ogen zien; oog in oog laten komen; tegenover elkaar stellen |
Wiktionary: confronteren
confronteren
Cross Translation:
verb
-
iemand laten zien wat diegene heeft gedaan
- confronteren → confrontar; carear
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• confronteren | → enfrentar | ↔ confront — To stand or meet facing, especially in competition, hostility or defiance |
• confronteren | → enfrentar | ↔ confront — To engage in confrontation |
• confronteren | → enfrentar | ↔ confront — To deal with |
• confronteren | → enfrentar | ↔ confront — To come up against; to encounter |
• confronteren | → enfrentar | ↔ confront — To something bring face to face with |