Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- overhaast:
- overhaasten:
-
Wiktionary:
- overhaast → precipitadamente
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor overhaast (Nederlands) in het Spaans
overhaast:
-
overhaast (voorbarig; overijld)
apresurado; a la ligera; con precipitación; inconsciente; precipitado; insensato; prematuro; irreflexivo; con prisa excesiva-
apresurado bijvoeglijk naamwoord
-
a la ligera bijvoeglijk naamwoord
-
con precipitación bijvoeglijk naamwoord
-
inconsciente bijvoeglijk naamwoord
-
precipitado bijvoeglijk naamwoord
-
insensato bijvoeglijk naamwoord
-
prematuro bijvoeglijk naamwoord
-
irreflexivo bijvoeglijk naamwoord
-
con prisa excesiva bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor overhaast:
Verwante woorden van "overhaast":
Wiktionary: overhaast
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• overhaast | → precipitadamente | ↔ precipitously — abruptly |
overhaasten:
-
overhaasten (zich spoeden; haasten; jagen; aanpoten; voortmaken; haast maken; ijlen; spoeden)
dar prisa; acosar; darse prisa; ir corriendo; incitar; apresurar; apresurarse; hacer subir; instigar-
dar prisa werkwoord
-
acosar werkwoord
-
darse prisa werkwoord
-
ir corriendo werkwoord
-
incitar werkwoord
-
apresurar werkwoord
-
apresurarse werkwoord
-
hacer subir werkwoord
-
instigar werkwoord
-
Conjugations for overhaasten:
o.t.t.
- overhaast
- overhaast
- overhaast
- overhaasten
- overhaasten
- overhaasten
o.v.t.
- overhaastte
- overhaastte
- overhaastte
- overhaastten
- overhaastten
- overhaastten
v.t.t.
- ben overhaast
- bent overhaast
- is overhaast
- zijn overhaast
- zijn overhaast
- zijn overhaast
v.v.t.
- was overhaast
- was overhaast
- was overhaast
- waren overhaast
- waren overhaast
- waren overhaast
o.t.t.t.
- zal overhaasten
- zult overhaasten
- zal overhaasten
- zullen overhaasten
- zullen overhaasten
- zullen overhaasten
o.v.t.t.
- zou overhaasten
- zou overhaasten
- zou overhaasten
- zouden overhaasten
- zouden overhaasten
- zouden overhaasten
diversen
- overhaast!
- overhaast!
- overhaast
- overhaastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze