Nederlands

Uitgebreide vertaling voor overhaast (Nederlands) in het Spaans

overhaast:

overhaast bijvoeglijk naamwoord

  1. overhaast (voorbarig; overijld)
    apresurado; a la ligera; con precipitación; inconsciente; precipitado; insensato; prematuro; irreflexivo; con prisa excesiva

Vertaal Matrix voor overhaast:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
a la ligera overhaast; overijld; voorbarig lichtzinnig; onbedachtzaam; onberaden; onbesuisd; ondoordacht; onnadenkend; onoverdacht; onvoorzichtig; roekeloos; vluchtelings
apresurado overhaast; overijld; voorbarig gauw; gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; ijlings; in allerijl; inderhaast; jachtig; onbedacht; onberaden; onbesuisd; ondoordacht; onnadenkend; opgefokt; opgehitst
con precipitación overhaast; overijld; voorbarig onberaden; onbesuisd; ondoordacht; onnadenkend
con prisa excesiva overhaast; overijld; voorbarig onberaden; onbesuisd; ondoordacht; onnadenkend
inconsciente overhaast; overijld; voorbarig absent; achteloos; afwezig; bedwelmd; bewusteloos; gedachteloos; halfdood; incapabel; lichtzinnig; onbedacht; onbedachtzaam; onbekend met; onberaden; onbesuisd; ondoordacht; onkundig; onnadenkend; ontoerekeningsvatbaar; onverantwoord; onvoorzichtig; onwillekeurig; roekeloos; werktuiglijk; zonder erbij na te denken
insensato overhaast; overijld; voorbarig achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; dwaas; geesteloos; hersenloos; idioot; irrationeel; niet rationeel; onbedacht; onbenullig; onberaden; onberedeneerd; onbesuisd; onbezonnen; ondoordacht; onnadenkend; onnozel; onverstandig; onwijs; redeloos; stom; stompzinnig; stupide; suf; verstandeloos
irreflexivo overhaast; overijld; voorbarig achteloos; gedachteloos; klakkeloos; lichthoofdig; lichtvaardig; lichtzinnig; onbedachtzaam; onberaden; onbesuisd; onbezonnen; ondoordacht; onnadenkend; onoverdacht; ontoerekeningsvatbaar; onverantwoord; onvoorzichtig; onwillekeurig; roekeloos; werktuiglijk; zomaar; zonder bedenken of overwegen; zonder erbij na te denken
precipitado overhaast; overijld; voorbarig lichthoofdig; onbedacht; onberaden; onbesuisd; onbezonnen; ondoordacht; onnadenkend; ontijdig; prematuur; te vroeg; voorbarig; voortijdig
prematuro overhaast; overijld; voorbarig onbedacht; onbezonnen; ontijdig; prematuur; te vroeg; voorbarig; voortijdig; voortijds; vroeg; vroegtijdig

Verwante woorden van "overhaast":

  • overhaaste

Wiktionary: overhaast


Cross Translation:
FromToVia
overhaast precipitadamente precipitously — abruptly

overhaasten:

overhaasten werkwoord (overhaast, overhaastte, overhaastten, overhaast)

  1. overhaasten (zich spoeden; haasten; jagen; )
    dar prisa; acosar; darse prisa; ir corriendo; incitar; apresurar; apresurarse; hacer subir; instigar

Conjugations for overhaasten:

o.t.t.
  1. overhaast
  2. overhaast
  3. overhaast
  4. overhaasten
  5. overhaasten
  6. overhaasten
o.v.t.
  1. overhaastte
  2. overhaastte
  3. overhaastte
  4. overhaastten
  5. overhaastten
  6. overhaastten
v.t.t.
  1. ben overhaast
  2. bent overhaast
  3. is overhaast
  4. zijn overhaast
  5. zijn overhaast
  6. zijn overhaast
v.v.t.
  1. was overhaast
  2. was overhaast
  3. was overhaast
  4. waren overhaast
  5. waren overhaast
  6. waren overhaast
o.t.t.t.
  1. zal overhaasten
  2. zult overhaasten
  3. zal overhaasten
  4. zullen overhaasten
  5. zullen overhaasten
  6. zullen overhaasten
o.v.t.t.
  1. zou overhaasten
  2. zou overhaasten
  3. zou overhaasten
  4. zouden overhaasten
  5. zouden overhaasten
  6. zouden overhaasten
diversen
  1. overhaast!
  2. overhaast!
  3. overhaast
  4. overhaastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor overhaasten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
incitar aanslingeren; aanzwengelen
instigar instigeren; opwekken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acosar aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden opjagen
apresurar aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden aanblazen; aanjagen; aansporen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; accelereren; gas geven; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; motiveren; opdrijven; opfokken; ophitsen; opjagen; opjutten; oppoken; opruien; opschieten; opstoken; optrekken van auto; poken; porren; reppen; snellen; spoeden; stoken; stressen; tot spoed aanzetten; vliegen; voortjagen; zich haasten; zich spoeden
apresurarse aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden hardlopen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opjagen; opschieten; rennen; reppen; snellen; spoeden; stressen; vliegen; zich haasten; zich spoeden
dar prisa aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden hardlopen; jachten; jakkeren; rennen; reppen; spoeden; stressen
darse prisa aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden hardlopen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; omwoelen; opjagen; opschieten; rennen; reppen; sjezen; snel gaan; snellen; spoeden; stressen; vliegen; zich haasten; zich spoeden
hacer subir aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden aanjagen; aansporen; doen stijgen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; laten opstijgen; opdrijven; opjutten; oplaten; opschieten; opschroeven; porren; reppen; snellen; spoeden; veel doen stijgen; vliegen; zich haasten; zich spoeden
incitar aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden aanblazen; aandrijven; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; iemand motiveren; iemand opstoken; iets aanstoken; instigeren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; opkrikken; oppoken; opporren; opruien; opstoken; opwekken; opwinden; opzetten; poken; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; stoken; toemoedigen; uitdagen; uitlokken
instigar aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden aanblazen; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; herinneren; iets aanstoken; ijlen; in herinnering brengen; instigeren; jachten; jagen; jakkeren; manen; memoreren; met aandrang herinneren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opporren; opruien; opschieten; opstoken; poken; porren; provoceren; rappelleren; reppen; snellen; spoeden; stimuleren; stoken; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; vliegen; zich haasten; zich spoeden
ir corriendo aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden hardlopen; rennen