Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
apartar
|
|
afdraaien; afwenden; afzwenken; opzij leggen; wegdraaien
|
colocar
|
|
neerzetten
|
despedir
|
|
afdanken; afschaffen; aftreding; ontslaan; uit de dienst ontslaan
|
destinar
|
|
detacheren
|
echar
|
|
weggooien
|
echar al correo
|
posten; terpostbezorging
|
|
enviar
|
|
verzending
|
expedición
|
afzenden; posten; versturen; verzenden; wegsturen
|
afgifte; aflevering; afstaan; bezorging; expeditie; geleverde; leverantie; levering; overdracht; speurtocht; uitlevering; verkenning; verkenningstocht; verzending; zoektocht
|
publicar
|
|
publiceren; uitgeven
|
rechazar
|
|
afbeuken; afslaan; afwijzen; afwimpelen; terugwijzen; weigeren
|
remisión
|
afzenden; posten; versturen; verzenden; wegsturen
|
respijt; uitstel
|
soltar
|
|
loslating; losraken
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aparcar
|
plaatsen; posten; posteren; stationeren
|
parkeren
|
apartar
|
opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
|
afkeren; afscheiden; afschuiven; afsplitsen; afwenden; afwentelen; afzonderen; apart zetten; bewaren; draaien; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; isoleren; loskrijgen; losmaken; lostornen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; opzij leggen; plaatsen; tornen; uit elkaar plaatsen; uiteenplaatsen; uiteenzetten; uithalen; uittrekken; wegzetten; wenden; zwenken
|
colocar
|
plaatsen; posten; posteren; stationeren
|
aanbinden; aanknopen; afbakenen; afpalen; afzetten; beginnen; begrenzen; beknotten; beperken; bevestigen; bijzetten; deponeren; dichtbinden; ergens aan bevestigen; inrichten; installeren; leggen; neerleggen; neerzetten; neppen; omlijnen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; situeren; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verneuken; verzekeren; wegleggen; zetten; zich afspelen
|
colocarse
|
plaatsen; posten; posteren; stationeren
|
inleggen; inrichten; insluipen; installeren; invoegen; neerleggen; onderuit halen; ongemerkt binnendringen; tussenleggen
|
componer
|
plaatsen; posten; posteren; stationeren
|
aandoen; berokkenen; componeren; in het leven roepen; maken; muziek componeren; neerleggen; onderuit halen; op muziek zetten; scheppen; toonzetten; tot stand brengen; veroorzaken; voor elkaar krijgen
|
deponer
|
opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
|
afwijzen; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; weigeren; zetten
|
despedir
|
opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
|
aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; afwijzen; congé geven; declameren; dwingen ontslag te nemen; ecarteren; eruit gooien; hoogdravend praten; oreren; uitwuiven; van zijn positie verdrijven; weigeren
|
destinar
|
plaatsen; posten; posteren; stationeren
|
deponeren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; inleggen; inrichten; installeren; invoegen; leggen; loskrijgen; losmaken; lostornen; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; stationeren; tornen; tussenleggen; uithalen; uittrekken; zetten
|
destituir
|
opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
|
afbakenen; afpalen; afzetten; amputeren; begrenzen; beknotten; beperken; omlijnen; omranden; ontheffen; ontslaan; uitsturen; verneuken; verzenden; wegsturen; wegzenden
|
echar
|
opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
|
afdanken; afscheiden; afvoeren; bannen; begeleiden; bezweren; bijgieten; doneren; ecarteren; geven; gieten; gunnen; gunst verlenen; ingieten; inschenken; intappen; leiden; lozen; meevoeren; ontheffen; ontslaan; schenken; serveren; smijten; tappen; uitbannen; uitscheiden; uitstorten; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verhuizen; verjagen; verkassen; verzenden; voeren; weggooien; wegjagen; wegsmijten; wegsturen; wegzenden
|
echar al buzón
|
op de bus doen; posten
|
|
echar al correo
|
op de bus doen; opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
|
|
emitir
|
opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
|
afkondigen; afscheiden; afvoeren; bekendmaken; emitteren; laten zien; lozen; omroepen; proclameren; programma uitzenden; rondstralen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; uitgeven; uitscheiden; uitstoten; uitstralen; uitwerpen; uitzenden; zenden
|
enviar
|
doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden; zenden
|
afwijzen; capituleren; doorsturen; doorzenden; insturen; inzenden; nazenden; ontheffen; ontslaan; opgeven; overgeven; rondsturen; rondzenden; uitleveren; uitsturen; versturen; verzenden; wegsturen; wegzenden; weigeren; zenden; zich overgeven
|
estacionar
|
plaatsen; posten; posteren; stationeren
|
deponeren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; inrichten; installeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; parkeren; plaatsen; stationeren; zetten
|
estar echado
|
plaatsen; posten; posteren; stationeren
|
|
excarcelar
|
opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
|
amnestie verlenen; bevrijden; in vrijheid stellen; invrijheidstellen; laten gaan; loslaten; losmaken; van de boeien ontdoen; vrijlaten
|
expedir
|
opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
|
versturen; zenden
|
exponer
|
posten
|
afsteken; belichten; beschikbaar maken; beschrijven; blootleggen; eruit springen; etaleren; exposeren; geuren; in het oog lopen; insturen; inzenden; laten zien; mededelen; met licht beschijnen; onthullen; ontmaskeren; ontvouwen; openbreken; openleggen; opvallen; pralen; presenteren; pronken; te kijk lopen met; tentoonspreiden; tentoonstellen; tonen; uiteenzetten; uitleggen; uitspringen; uitstallen; uitsteken; verduidelijken; verhalen; vertellen; vertonen; voor ogen brengen; zeggen
|
expulsar
|
opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
|
afnemen; afzonderen; bannen; bezweren; demonteren; deporteren; ecarteren; lichten; ontheffen; ontmantelen; ontslaan; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uitbannen; uitdrijven; uiteen nemen; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; verzenden; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegjagen; wegnemen; wegsturen; wegwerken; wegzenden
|
instalar
|
plaatsen; posten; posteren; stationeren
|
aanbinden; aanknopen; aanstellen; afstemmen; beginnen; benoemen; inaugureren; inhuldigen; initiëren; inrichten; installeren; instellen; inwijden; op gang brengen; plechtig bevestigen
|
mandar
|
doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden; zenden
|
aanvoeren; afgeven; afleveren; beheersen; belasten; bestellen; besturen; bevel voeren over; bevelen; bezorgen; brengen; capituleren; commanderen; de overhand hebben; decreteren; dicteren; doordrijven; gebieden; gelasten; heerschappij voeren; heersen; heersen over; instructie geven; instrueren; insturen; inzenden; leiden; leiding geven; leidinggeven; machtiger zijn; majoreren; managen; onderwerpen; ontheffen; ontslaan; opdracht geven; opdragen; opgeven; overgeven; overhandigen; overheersen; thuisbezorgen; uitleveren; uitsturen; verordenen; verordonneren; versturen; verzenden; voorschrijven; voorzitten; wegsturen; wegzenden; zenden; zich overgeven
|
mandar a
|
doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; zenden
|
ergens naartoe rijden
|
meter
|
plaatsen; posten; posteren; stationeren
|
aantasten; aanvreten; bederven; bergen; beschadigen; deponeren; inprikken; leggen; neerleggen; opruimen; plaatsen; wegleggen; zetten
|
publicar
|
posten
|
adverteren; afkondigen; aflezen; afroepen; annonceren; bekend maken; bekendmaken; deponeren; doen verschijnen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; openbaar maken; openbaren; oplezen; per advertentie aankondigen; plaatsen; proclameren; publiceren; stationeren; uitbrengen; uitgeven; zetten
|
rechazar
|
opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
|
abstineren; achterhouden; afkeuren; afschepen; afslaan; afstemmen; afwijzen; afwimpelen; bedanken; behouden; declineren; ongeschikt verklaren; onthouden; opzijleggen; reserveren; teruggooien; terughouden; terugwerpen; uitwerpen; vertikken; verwerpen; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; weghouden; wegschuiven; wegsturen; weigeren
|
remitir
|
opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
|
capituleren; geld overmaken; opgeven; overboeken; overgeven; overschrijven; overzenden; terugbezorgen; teruggooien; terugsturen; terugwerpen; uitleveren; versturen; zenden; zich overgeven
|
retransmitir
|
opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
|
capituleren; heruitzenden; omroepen; opgeven; overgeven; programma uitzenden; uitleveren; versturen; zenden; zich overgeven
|
soltar
|
opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
|
afgespen; afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; detacheren; doorslaan; eraf gaan; eruitstappen; laten gaan; losgooien; loskrijgen; loslaten; losmaken; lostornen; loswerken; loswerpen; niet vasthouden; open krijgen; opgeven; ophouden; scheiden; stoppen; tornen; uithalen; uittrekken; verklappen; verraden
|
ubicar
|
plaatsen; posten; posteren; stationeren
|
neerleggen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen
|
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
emitir
|
|
uitkomen; uitstromen
|