Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- gebruik:
-
gebruiken:
- utilizar; poner; hacer uso de; tomar en uso; aplicar; jugarse; invertir; apostar; administrar; insertar; usar; aprovechar; consumir; servirse de; emplear; introducir; iniciar; tomar; comenzar; gastar; ejercer; comer; cenar; comerse; drogarse; consumir de drogas; consumir drogas; tomar drogas; usar drogas; implementar
- costumbres; hábitos; uso; costumbre; usos; usanzas
- Wiktionary:
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gebruik (Nederlands) in het Spaans
gebruik:
-
het gebruik (aanwending; toepassing; inzet)
-
het gebruik (usance; gewoonte; traditie)
-
het gebruik (toepassing; aanwending; aanwenden)
-
het gebruik (hantering; aanwending; behandeling)
-
het gebruik
la utilización
Vertaal Matrix voor gebruik:
Verwante woorden van "gebruik":
Synoniemen voor "gebruik":
Verwante definities voor "gebruik":
Wiktionary: gebruik
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• gebruik | → manipulación | ↔ manipulation — practice of manipulating |
• gebruik | → uso | ↔ use — act of using |
• gebruik | → costumbre; uso; hábito | ↔ coutume — À trier |
• gebruik | → costumbre; hábito | ↔ habitude — disposition acquérir par des actes réitérer. |
• gebruik | → moda | ↔ mode — Façon, manière, habitude collective, us ou coutume |
• gebruik | → uso; apelación; recurso | ↔ recours — action par laquelle on rechercher de l’assistance, du secours. |
gebruiken:
-
gebruiken (benutten; toepassen; aanwenden; aangrijpen)
utilizar; poner; hacer uso de; tomar en uso; aplicar; jugarse; invertir; apostar; administrar; insertar-
utilizar werkwoord
-
poner werkwoord
-
hacer uso de werkwoord
-
tomar en uso werkwoord
-
aplicar werkwoord
-
jugarse werkwoord
-
invertir werkwoord
-
apostar werkwoord
-
administrar werkwoord
-
insertar werkwoord
-
-
gebruiken (gebruik maken van; aanwenden; benutten; utiliseren)
utilizar; usar; hacer uso de; aprovechar; aplicar; consumir; servirse de-
utilizar werkwoord
-
usar werkwoord
-
hacer uso de werkwoord
-
aprovechar werkwoord
-
aplicar werkwoord
-
consumir werkwoord
-
servirse de werkwoord
-
-
gebruiken (bezigen; hanteren; gebruik maken van)
usar; utilizar; aprovechar; hacer uso de; consumir; emplear; introducir; iniciar-
usar werkwoord
-
utilizar werkwoord
-
aprovechar werkwoord
-
hacer uso de werkwoord
-
consumir werkwoord
-
emplear werkwoord
-
introducir werkwoord
-
iniciar werkwoord
-
-
gebruiken (gebruik maken van; toepassen; benutten; aanwenden)
-
gebruiken (bezigen; toepassen; aanwenden)
-
gebruiken (nuttigen; eten; consumeren; opeten; verorberen; tot zich nemen; oppeuzelen)
comer; cenar; aprovechar; consumir-
comer werkwoord
-
cenar werkwoord
-
aprovechar werkwoord
-
consumir werkwoord
-
-
gebruiken (consumeren; verbruiken)
tomar; consumir; comerse; usar; aprovechar-
tomar werkwoord
-
consumir werkwoord
-
comerse werkwoord
-
usar werkwoord
-
aprovechar werkwoord
-
-
gebruiken (drugs consumeren)
usar; consumir; drogarse; consumir de drogas-
usar werkwoord
-
consumir werkwoord
-
drogarse werkwoord
-
consumir de drogas werkwoord
-
-
gebruiken (drugs gebruiken; drugs spuiten)
consumir drogas; tomar drogas; usar drogas-
consumir drogas werkwoord
-
tomar drogas werkwoord
-
usar drogas werkwoord
-
-
gebruiken
-
gebruiken
implementar-
implementar werkwoord
-
Conjugations for gebruiken:
o.t.t.
- gebruik
- gebruikt
- gebruikt
- gebruiken
- gebruiken
- gebruiken
o.v.t.
- gebruikte
- gebruikte
- gebruikte
- gebruikten
- gebruikten
- gebruikten
v.t.t.
- heb gebruikt
- hebt gebruikt
- heeft gebruikt
- hebben gebruikt
- hebben gebruikt
- hebben gebruikt
v.v.t.
- had gebruikt
- had gebruikt
- had gebruikt
- hadden gebruikt
- hadden gebruikt
- hadden gebruikt
o.t.t.t.
- zal gebruiken
- zult gebruiken
- zal gebruiken
- zullen gebruiken
- zullen gebruiken
- zullen gebruiken
o.v.t.t.
- zou gebruiken
- zou gebruiken
- zou gebruiken
- zouden gebruiken
- zouden gebruiken
- zouden gebruiken
en verder
- ben gebruikt
- bent gebruikt
- is gebruikt
- zijn gebruikt
- zijn gebruikt
- zijn gebruikt
diversen
- gebruik!
- gebruikt!
- gebruikt
- gebruikend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor gebruiken:
Verwante woorden van "gebruiken":
Synoniemen voor "gebruiken":
Verwante definities voor "gebruiken":
Wiktionary: gebruiken
gebruiken
Cross Translation:
verb
-
zich bedienen van, toepassen
- gebruiken → emplear; hacer uso de; usar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• gebruiken | → costumbre; habituación | ↔ custom — frequent repetition of the same act |
• gebruiken | → usar; utilizar | ↔ use — employ, apply |
• gebruiken | → usar | ↔ gebrauchen — etwas verwenden, benutzen |
• gebruiken | → tomar; coger | ↔ nehmen — eine Sache greifen |
• gebruiken | → aplicar | ↔ appliquer — mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher. |
• gebruiken | → beber | ↔ boire — mettre un liquide dans sa bouche et l’avaler. |
• gebruiken | → usar; emplear | ↔ employer — Utiliser |
• gebruiken | → usar; utilizar | ↔ utiliser — tirer de l’utilité de, tirer parti de. |