Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- inhalen:
- Wiktionary:
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- inhalar:
- Wiktionary:
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor inhalen (Nederlands) in het Spaans
inhalen:
-
inhalen (inlopen)
-
inhalen (passeren; voorbijgaan; voorbijrijden)
-
inhalen (bijspijkeren; goedmaken)
Conjugations for inhalen:
o.t.t.
- haal in
- haalt in
- haalt in
- halen in
- halen in
- halen in
o.v.t.
- haalde in
- haalde in
- haalde in
- haalden in
- haalden in
- haalden in
v.t.t.
- heb ingehaald
- hebt ingehaald
- heeft ingehaald
- hebben ingehaald
- hebben ingehaald
- hebben ingehaald
v.v.t.
- had ingehaald
- had ingehaald
- had ingehaald
- hadden ingehaald
- hadden ingehaald
- hadden ingehaald
o.t.t.t.
- zal inhalen
- zult inhalen
- zal inhalen
- zullen inhalen
- zullen inhalen
- zullen inhalen
o.v.t.t.
- zou inhalen
- zou inhalen
- zou inhalen
- zouden inhalen
- zouden inhalen
- zouden inhalen
en verder
- ben ingehaald
- bent ingehaald
- is ingehaald
- zijn ingehaald
- zijn ingehaald
- zijn ingehaald
diversen
- haal in!
- haalt in!
- ingehaald
- inhalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
inhalen (naar binnen halen)
Vertaal Matrix voor inhalen:
Wiktionary: inhalen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• inhalen | → rebasar; sobrepasar; adelantar | ↔ overtake — To pass a more slowly moving object |
• inhalen | → resultar; salir; alcanzar; conseguir; lograr | ↔ aboutir — toucher par un bout. |
• inhalen | → alcanzar; conseguir | ↔ atteindre — toucher de loin au moyen d’un projectile. |
• inhalen | → llegar | ↔ parvenir — Arriver à un point donné à la suite d’un déplacement. (Sens général) |
Spaans
Uitgebreide vertaling voor inhalen (Spaans) in het Nederlands
inhalar:
-
inhalar (respirar)
-
inhalar (respirar; aspirar; fumar inhalando)
iets ophalen-
iets ophalen werkwoord
-
-
inhalar (absorber por la nariz; esnifar)
-
inhalar (fumar inhalando; chinchar)
Conjugations for inhalar:
presente
- inhalo
- inhalas
- inhala
- inhalamos
- inhaláis
- inhalan
imperfecto
- inhalaba
- inhalabas
- inhalaba
- inhalábamos
- inhalabais
- inhalaban
indefinido
- inhalé
- inhalaste
- inhaló
- inhalamos
- inhalasteis
- inhalaron
fut. de ind.
- inhalaré
- inhalarás
- inhalará
- inhalaremos
- inhalaréis
- inhalarán
condic.
- inhalaría
- inhalarías
- inhalaría
- inhalaríamos
- inhalaríais
- inhalarían
pres. de subj.
- que inhale
- que inhales
- que inhale
- que inhalemos
- que inhaléis
- que inhalen
imp. de subj.
- que inhalara
- que inhalaras
- que inhalara
- que inhaláramos
- que inhalarais
- que inhalaran
miscelánea
- ¡inhala!
- ¡inhalad!
- ¡no inhales!
- ¡no inhaléis!
- inhalado
- inhalando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el inhalar (aspirar)
Vertaal Matrix voor inhalar:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
opsnuiven | aspirar; inhalar | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
een snuif nemen | absorber por la nariz; esnifar; inhalar | |
iets ophalen | aspirar; fumar inhalando; inhalar; respirar | |
inademen | inhalar; respirar | respirar |
inhaleren | chinchar; fumar inhalando; inhalar; respirar | |
insnuiven | absorber por la nariz; esnifar; inhalar | |
opsnuiven | absorber por la nariz; esnifar; inhalar | |
over de longen roken | chinchar; fumar inhalando; inhalar | |
snuiven | absorber por la nariz; esnifar; inhalar | olfatear |