Nederlands
Uitgebreide vertaling voor verbond (Nederlands) in het Spaans
verbond:
-
het verbond (associatie; coalitie; unie)
-
het verbond (pact; bondgenootschap; liga; verdrag; federatie; binding; akkoord; bond; band; unie)
la cooperación; el tratado; la federación; la confederación; la liga; la unión; el pacto; la interdepencia; la negociación; el acuerdo; el enlace; la relación; la alianza; la interrelación -
het verbond (alliantie; bondgenootschap; bond)
Vertaal Matrix voor verbond:
verbinden:
-
verbinden (koppelen; paren)
-
verbinden (aan elkaar knopen; knopen; bevestigen)
-
verbinden (aaneenschakelen; samenvoegen; koppelen)
-
verbinden (samenkoppelen; koppelen)
-
verbinden (onderling verbinden; van verband voorzien)
-
verbinden (samenbinden; aan elkaar binden; aaneenbinden)
-
verbinden (vastmaken; vastleggen; bevestigen; verzekeren; vastzetten; vastbinden)
-
verbinden
-
verbinden
conectar(se)-
conectar(se) werkwoord
-
Conjugations for verbinden:
o.t.t.
- verbind
- verbindt
- verbindt
- verbinden
- verbinden
- verbinden
o.v.t.
- verbond
- verbond
- verbond
- verbonden
- verbonden
- verbonden
v.t.t.
- heb verbonden
- hebt verbonden
- heeft verbonden
- hebben verbonden
- hebben verbonden
- hebben verbonden
v.v.t.
- had verbonden
- had verbonden
- had verbonden
- hadden verbonden
- hadden verbonden
- hadden verbonden
o.t.t.t.
- zal verbinden
- zult verbinden
- zal verbinden
- zullen verbinden
- zullen verbinden
- zullen verbinden
o.v.t.t.
- zou verbinden
- zou verbinden
- zou verbinden
- zouden verbinden
- zouden verbinden
- zouden verbinden
diversen
- verbind!
- verbindt!
- verbonden
- verbindende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor verbinden:
Antoniemen van "verbinden":
Verwante definities voor "verbinden":
Wiktionary: verbinden
verbinden
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verbinden | → unir | ↔ conflate — fuse into a single entity |
• verbinden | → conectar | ↔ connect — to join two or more pieces |
• verbinden | → conectar | ↔ connect — to join an electrical or telephone line |
• verbinden | → comunicar | ↔ aboucher — (vieilli) Faire trouver deux ou plusieurs personnes dans un lieu pour qu’elles conférer ensemble. |
• verbinden | → aglutinar | ↔ agglutiner — unir et mêler plusieurs substances de manière à en former une masse compacte. |
• verbinden | → aliar; alear | ↔ allier — unir par une entente, un pacte. Ce verbe est alors généralement pronominal. |
• verbinden | → asociar | ↔ associer — Prendre quelqu’un pour compagnon, pour collègue dans une dignité, dans un emploi, dans une entreprise, etc. |
• verbinden | → vendar | ↔ bander — (familier, fr) Occitanie|fr exaspérer, gonfler. |
• verbinden | → conectar; comunicar | ↔ connecter — joindre, rattacher ensemble deux liens. |
• verbinden | → juntar; ayuntar; reunirse | ↔ joindre — approcher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir. |
• verbinden | → anudar; ligar; atar | ↔ nouer — lier au moyen d’un nœud, d'un lien. |
• verbinden | → almohazar; hacer una cura; vendar | ↔ panser — Soigner une plaie, une blessure, lui faire un pansement. |
• verbinden | → ligar; atar; encuadernar | ↔ relier — lier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire. |
• verbinden | → reunir; reunificar | ↔ réunir — rejoindre ce qui désunir, séparer. |
Spaans