Nederlands
Uitgebreide vertaling voor pluis (Nederlands) in het Spaans
pluis:
-
de pluis (pluche)
Vertaal Matrix voor pluis:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
borra | pluche; pluis | afzetsel; bezinksel; depot; droesem; grondsop; residu; sediment; zetsel |
felpa | pluche; pluis | |
peluche | pluche; pluis | |
pelusa | pluche; pluis | dons; nesthaar |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
felpa | pluche | |
peluche | pluche |
Verwante woorden van "pluis":
pluis vorm van pluizen:
-
pluizen (vlokken)
Conjugations for pluizen:
o.t.t.
- pluis
- pluist
- pluist
- pluizen
- pluizen
- pluizen
o.v.t.
- pluisde
- pluisde
- pluisde
- pluisden
- pluisden
- pluisden
v.t.t.
- heb gepluisd
- hebt gepluisd
- heeft gepluisd
- hebben gepluisd
- hebben gepluisd
- hebben gepluisd
v.v.t.
- had gepluisd
- had gepluisd
- had gepluisd
- hadden gepluisd
- hadden gepluisd
- hadden gepluisd
o.t.t.t.
- zal pluizen
- zult pluizen
- zal pluizen
- zullen pluizen
- zullen pluizen
- zullen pluizen
o.v.t.t.
- zou pluizen
- zou pluizen
- zou pluizen
- zouden pluizen
- zouden pluizen
- zouden pluizen
diversen
- pluis!
- pluist!
- gepluisd
- pluizend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor pluizen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
formar pelusa | pluizen; vlokken | |
soltar pelusa | pluizen; vlokken |