Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. graven:
  2. Wiktionary:
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. gravar:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor graven (Nederlands) in het Spaans

graven:

graven werkwoord (graaf, graaft, groef, groeven, gegraven)

  1. graven (delven)
    excavar
  2. graven (opgraven; scheppen; opdelven)

Conjugations for graven:

o.t.t.
  1. graaf
  2. graaft
  3. graaft
  4. graven
  5. graven
  6. graven
o.v.t.
  1. groef
  2. groef
  3. groef
  4. groeven
  5. groeven
  6. groeven
v.t.t.
  1. heb gegraven
  2. hebt gegraven
  3. heeft gegraven
  4. hebben gegraven
  5. hebben gegraven
  6. hebben gegraven
v.v.t.
  1. had gegraven
  2. had gegraven
  3. had gegraven
  4. hadden gegraven
  5. hadden gegraven
  6. hadden gegraven
o.t.t.t.
  1. zal graven
  2. zult graven
  3. zal graven
  4. zullen graven
  5. zullen graven
  6. zullen graven
o.v.t.t.
  1. zou graven
  2. zou graven
  3. zou graven
  4. zouden graven
  5. zouden graven
  6. zouden graven
en verder
  1. is gegraven
  2. zijn gegraven
diversen
  1. graaf!
  2. graaft!
  3. gegraven
  4. gravend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor graven:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
desarrollar beschaven; cultiveren; ontwikkelen; vormen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
concebir graven; opdelven; opgraven; scheppen begrijpen; beseffen; broeden; concipiëren; doorzien; in het leven roepen; inrichten; installeren; inzien; maken; met het verstand vatten; onderkennen; opvatten; realiseren; scheppen; snappen; uitbroeden; warmhouden
convertirse en graven; opdelven; opgraven; scheppen afwisselen; evolueren; herzien; in het leven roepen; maken; ontstaan; ontwikkelen; oprijzen; rijzen; scheppen; veranderen; verwisselen; voortkomen; wijzigen; worden
desarrollar graven; opdelven; opgraven; scheppen afwisselen; bewerkstelligen; geschikt maken voor bebouwing; herzien; in het leven roepen; maken; ontginnen; ontplooien; ontwikkelen; opbloeien; opfleuren; realiseren; scheppen; tot bloei komen; tot ontwikkeling brengen; tot volle wasdom komen; uiteenvouwen; veranderen; verwerkelijken; verwezenlijken; verwisselen; wijzigen
desarrollarse graven; opdelven; opgraven; scheppen afwisselen; evolueren; herzien; ontluiken; ontplooien; ontwikkelen; opbloeien; plaatsen; situeren; tot wasdom komen; veranderen; verwisselen; wijzigen; zich afspelen; zich ontsluiten
desplegar graven; opdelven; opgraven; scheppen afwisselen; bikken; distribueren; eten; geuren; herzien; losgooien; loswerpen; naar binnen werken; nader verklaren; ontvouwen; ontwikkelen; openspreiden; openvouwen; pralen; pronken; ronddelen; spreiden; te kijk lopen met; toelichten; tot ontwikkeling brengen; uitbeitelen; uitbikken; uiteenzetten; uitklappen; uitleggen; uitreiken; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen; veranderen; verdelen; verduidelijken; verwisselen; wijzigen
excavar delven; graven blootleggen; uitgraven

Wiktionary: graven

graven
verb
  1. een gat in de grond maken met de handen of met een graafwerktuig

Cross Translation:
FromToVia
graven cavar; ahondar; excavar dig — to move hard-packed earth out of the way
graven averiguar drill — to investigate closer
graven rebuscar; hurgar root — rummage, root out
graven cavar creuser — Faire un trou, un orifice.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van graven



Spaans

Uitgebreide vertaling voor graven (Spaans) in het Nederlands

graven vorm van gravar:

gravar werkwoord

  1. gravar (ordenar; encargar; agobiar; )
    belasten; opdragen
    • belasten werkwoord (belast, belastte, belastten, belast)
    • opdragen werkwoord (draag op, draagt op, droeg op, droegen op, opgedragen)

Conjugations for gravar:

presente
  1. gravo
  2. gravas
  3. grava
  4. gravamos
  5. graváis
  6. gravan
imperfecto
  1. gravaba
  2. gravabas
  3. gravaba
  4. gravábamos
  5. gravabais
  6. gravaban
indefinido
  1. gravé
  2. gravaste
  3. gravó
  4. gravamos
  5. gravasteis
  6. gravaron
fut. de ind.
  1. gravaré
  2. gravarás
  3. gravará
  4. gravaremos
  5. gravaréis
  6. gravarán
condic.
  1. gravaría
  2. gravarías
  3. gravaría
  4. gravaríamos
  5. gravaríais
  6. gravarían
pres. de subj.
  1. que grave
  2. que graves
  3. que grave
  4. que gravemos
  5. que gravéis
  6. que graven
imp. de subj.
  1. que gravara
  2. que gravaras
  3. que gravara
  4. que graváramos
  5. que gravarais
  6. que gravaran
miscelánea
  1. ¡grava!
  2. ¡gravad!
  3. ¡no graves!
  4. ¡no gravéis!
  5. gravado
  6. gravando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor gravar:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
belasten agobiar; cargar; encargar; gravar; mandar; ordenar; pesar sobre
opdragen agobiar; cargar; encargar; gravar; mandar; ordenar; pesar sobre dar orden de; dar un encargo; decretar; encargar; encomendar; instruir; mandar; obligar; ordenar

Synoniemen voor "gravar":


Wiktionary: gravar

gravar
verb
  1. belasten, belasting heffen

Cross Translation:
FromToVia
gravar bezwaren burden — encumber

Computer vertaling door derden: