Nederlands

Uitgebreide vertaling voor toepassen (Nederlands) in het Spaans

toepassen:

toepassen werkwoord (pas toe, past toe, paste toe, pasten toe, toegepast)

  1. toepassen (benutten; gebruiken; aanwenden; aangrijpen)
    utilizar; poner; hacer uso de; tomar en uso; aplicar; jugarse; invertir; apostar; administrar; insertar
  2. toepassen (gebruik maken van; gebruiken; benutten; aanwenden)
    usar; aprovechar; utilizar; poner; tomar; comenzar; consumir; aplicar; emplear; gastar; iniciar; apostar; ejercer
  3. toepassen (bezigen; gebruiken; aanwenden)
    usar; utilizar; aplicar; emplear
  4. toepassen
    aplicar

Conjugations for toepassen:

o.t.t.
  1. pas toe
  2. past toe
  3. past toe
  4. passen toe
  5. passen toe
  6. passen toe
o.v.t.
  1. paste toe
  2. paste toe
  3. paste toe
  4. pasten toe
  5. pasten toe
  6. pasten toe
v.t.t.
  1. heb toegepast
  2. hebt toegepast
  3. heeft toegepast
  4. hebben toegepast
  5. hebben toegepast
  6. hebben toegepast
v.v.t.
  1. had toegepast
  2. had toegepast
  3. had toegepast
  4. hadden toegepast
  5. hadden toegepast
  6. hadden toegepast
o.t.t.t.
  1. zal toepassen
  2. zult toepassen
  3. zal toepassen
  4. zullen toepassen
  5. zullen toepassen
  6. zullen toepassen
o.v.t.t.
  1. zou toepassen
  2. zou toepassen
  3. zou toepassen
  4. zouden toepassen
  5. zouden toepassen
  6. zouden toepassen
en verder
  1. ben toegepast
  2. bent toegepast
  3. is toegepast
  4. zijn toegepast
  5. zijn toegepast
  6. zijn toegepast
diversen
  1. pas toe!
  2. past toe!
  3. toegepast
  4. toepassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor toepassen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aplicar toedienen
apostar gokken; in zingen uitbarsten; lied aanheffen; lied inzetten
comenzar aanheffen; inzetten
emplear huren; in dienst nemen; inhuren
gastar slijten; verslijten
iniciar aansnijden; entameren
tomar beetnemen; beetpakken; greep; vastpakken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
administrar aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen administreren; beheren; besturen; binnen gieten; geven; iemand iets toedienen; ingeven; verstrekken
aplicar aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aanwenden; benutten; deponeren; gebruik maken van; gebruiken; insmeren; leggen; plaatsen; uitwrijven; utiliseren; zetten
apostar aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen een gok wagen; erbij doen; gokken; inzetten; met geld spelen; muziek componeren; speelgeld inzetten; toevoegen; verwedden; voegen; wedden
aprovechar aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; eten; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; profiteren; tot zich nemen; uitbuiten; utiliseren; verbruiken; verorberen; voordeel trekken; vreten
comenzar aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanleren; aansteken; aantreden; aanvangen; arrangeren; beginnen; een begin nemen; eigen maken; iets op touw zetten; in de fik steken; inleiden; inrichten; installeren; intreden; inzetten; leren; ondernemen; op gang komen; openen; oppikken; opsteken; regelen; sigaret opsteken; starten; toetreden; van start gaan; verwerven
consumir aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; doorleven; doorstaan; drugs consumeren; eten; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; iets uitgeven; laven; lenigen; lessen; muziek componeren; nuttigen; opeten; oppeuzelen; oproken; opteren; opvreten; tegoed doen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; utiliseren; verbruiken; verdragen; verduren; verorberen; verstoken; verteren; verwerken; vreten
ejercer aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen beoefenen; oefenen; ontwikkelen; trainen; uitoefenen
emplear aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aannemen; aantrekken; bezigen; detacheren; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; in dienst nemen; inhuren; tewerkstellen; uitbuiten; uitzenden
gastar aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen doorjagen; doorleven; doorstaan; eroderen; iets uitgeven; kosten maken; opmaken; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verdragen; verduren; verstoken; verteren; verwerken; wegslijten; wegvreten
hacer uso de aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; utiliseren
iniciar aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanvangen; arrangeren; beginnen; bezigen; een begin nemen; gang maken; gangmaken; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; hard draven; iets op touw zetten; in werking stellen; initiëren; inleiden; inwerken; inzet tonen; inzetten; ondernemen; op gang brengen; openen; opstarten; prepareren; regelen; starten; van start gaan; voorbereiden op
insertar aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen erbij doen; inbrengen; inlassen; inleggen; inpassen; insluiten; invoegen; inzet tonen; inzetten; passen in; toevoegen; tussen zetten; tussenlassen; tussenleggen; voegen
invertir aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen beleggen; investeren; neerleggen; omkeren; omwenden; onderuit halen
jugarse aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen een gok wagen; gokken; inzetten; verbeuren; vergokken; vergooien; verspelen; verwedden; wedden
poner aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aanbieden; aandoen; aandraaien; afspelen; arrangeren; bijzetten; deponeren; doen in; exposeren; iets neerleggen; iets op touw zetten; inbrengen; indoen; inleggen; inschakelen; instoppen; invoegen; laten zien; leggen; neerleggen; neerzetten; offreren; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; presenteren; regelen; stationeren; tentoonstellen; tonen; tussenleggen; vertonen; voorleggen; wegleggen; zetten
tomar aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aanpakken; aanvatten; annexeren; belopen; beroeren; betrappen; betreden; bewandelen; binden; binnenkrijgen; boeien; consumeren; controleren; dineren; doorslikken; eten; examineren; gebruiken; halen; iemand raken; iemand treffen; inlijven; inslikken; inspecteren; ketenen; keuren; kluisteren; obsederen; opeten; opslokken; opvreten; overnemen; pakken; raken; schouwen; slikken; snappen; tafelen; te voet afleggen; treffen; uitgebreid eten; verbruiken; vreten; zwelgen
tomar en uso aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen
usar aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; drugs consumeren; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; uitbuiten; utiliseren; verbruiken
utilizar aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aanwenden; benutten; bezigen; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; uitbuiten; utiliseren
- benutten; gebruiken

Synoniemen voor "toepassen":


Verwante definities voor "toepassen":

  1. er zo mee omgaan dat je er wat aan hebt1
    • ik weet niet hoe ik dit computerprogramma moet toepassen1

Wiktionary: toepassen

toepassen
verb
  1. in de praktijk brengen
  2. gebruiken

Cross Translation:
FromToVia
toepassen aplicar; emplear; utilizar apply — to put to use for a purpose
toepassen implementar implement — bring about
toepassen aplicar appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
toepassen practicar; emplear; aplicar pratiquerTraductions à trier suivant le sens.

Verwante vertalingen van toepassen