Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uittrekken (Nederlands) in het Spaans

uittrekken:

uittrekken werkwoord (trek uit, trekt uit, trok uit, trokken uit, uitgetrokken)

  1. uittrekken (lostornen; losmaken; uithalen; tornen; loskrijgen)
    desanudar; hacer; extraer; desconectar; sacar; despertar; abrir; quitarse; desnudarse; limpiar a fondo; asignar; descolgar; censurar; estirar el pie; despojarse de; lograr desprender; dejar; salir; arrancar; abandonar; soltar; relajar; separar; desprenderse; apartar; vaciar; deshacer; estirar; desatar; destinar; resumir; reprochar; criticar; retirarse; desabrochar; desvincular; soltarse; descoser; desentenderse; mullir; salir de; desenganchar; tirar de; lograr desanudar; lograr desabrochar; estirar el brazo; sacar el estiércol
  2. uittrekken (uitkleden; uitdoen; ontkleden)

Conjugations for uittrekken:

o.t.t.
  1. trek uit
  2. trekt uit
  3. trekt uit
  4. trekken uit
  5. trekken uit
  6. trekken uit
o.v.t.
  1. trok uit
  2. trok uit
  3. trok uit
  4. trokken uit
  5. trokken uit
  6. trokken uit
v.t.t.
  1. heb uitgetrokken
  2. hebt uitgetrokken
  3. heeft uitgetrokken
  4. hebben uitgetrokken
  5. hebben uitgetrokken
  6. hebben uitgetrokken
v.v.t.
  1. had uitgetrokken
  2. had uitgetrokken
  3. had uitgetrokken
  4. hadden uitgetrokken
  5. hadden uitgetrokken
  6. hadden uitgetrokken
o.t.t.t.
  1. zal uittrekken
  2. zult uittrekken
  3. zal uittrekken
  4. zullen uittrekken
  5. zullen uittrekken
  6. zullen uittrekken
o.v.t.t.
  1. zou uittrekken
  2. zou uittrekken
  3. zou uittrekken
  4. zouden uittrekken
  5. zouden uittrekken
  6. zouden uittrekken
en verder
  1. ben uitgetrokken
  2. bent uitgetrokken
  3. is uitgetrokken
  4. zijn uitgetrokken
  5. zijn uitgetrokken
  6. zijn uitgetrokken
diversen
  1. trek uit!
  2. trekt uit!
  3. uitgetrokken
  4. uittrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uittrekken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abrir opendoen; openmaken
apartar afdraaien; afwenden; afzwenken; opzij leggen; wegdraaien
arrancar aanslingeren; aanzwengelen; afdwingen; afrukken; losrukken; ontwringen
dejar afstappen; afzien van; neerzetten
desabrochar losgespen
desconectar loskoppelen
desenganchar afhaken; afkoppelen; afkoppeling; ontkoppeling
deshacer lostornen; ongedaan maken
desnudarse uitkleden
despertar wakker maken
destinar detacheren
desvestir uitkleden
desvincular afhaken; afkoppeling; ontkoppeling
extraer aftappen; pull
salir heengaan; vertrekken; weggaan
separar afhaken; afkoppeling; ontkoppeling; uiteengaan; uitnemen
soltar loslating; losraken
tirar de afmikken; iets ergens afmieteren
vaciar leegmaken; uitladen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abandonar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aangeven; afbreken; afhaken; afkijken; afreizen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzien van rechtsvervolging; declareren; doodgaan; ermee uitscheiden; eruitstappen; heengaan; in de steek laten; inschrijven; inslapen; intekenen; ontslapen; opgeven; ophouden; overlijden; seponeren; spieken; staken; sterven; stoppen; uitscheiden; verdwijnen; verlaten; verscheiden; vertrekken; wegreizen; wegtrekken
abrir loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aankaarten; aanknopen; aansnijden; afbakenen; afpalen; afzetten; beginnen; begrenzen; entameren; gesprek aanknopen; inleiden; inluiden; kraken; losbreken; losslaan; omlijnen; ontgrendelen; ontsluiten; openbreken; opendoen; openen; openleggen; openmaken; openschuiven; openslaan; openstellen; opentrekken; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; toegankelijk maken; vrijgeven
apartar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afkeren; afscheiden; afschuiven; afsplitsen; afwenden; afwentelen; afzonderen; apart zetten; bewaren; draaien; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; isoleren; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; opsturen; opzij leggen; plaatsen; posten; sturen; toezenden; uit elkaar plaatsen; uiteenplaatsen; uiteenzetten; verzenden; wegsturen; wegzenden; wegzetten; wenden; zwenken
arrancar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aandrijven; aansporen; aanvangen; afbedelen; afrukken; afscheuren; aftrekken; beginnen; ergens uitscheuren; gebrek hebben; iem. afdwingen; iemand van de plaats dringen; in werking stellen; inluiden; loskrijgen; losrukken; losscheuren; lostrekken; neerhalen; neersabelen; nijpen; ontrukken; onttrekken; ontworstelen; ontwringen; open krijgen; openkrijgen; opkrikken; opstarten; opwekken; prikkelen; rooien; starten; stimuleren; uitrukken; uitscheuren; van het lijf trekken; van start gaan; verdringen; wegrukken; zich door te worstelen bevrijden
asignar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken toewijzen; wijzen naar
censurar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken berispen; censureren; terechtwijzen; vermanen
criticar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aanmerking maken; afkraken; bediscussiëren; bekritiseren; beoordelen; bepraten; berispen; bespreken; betuttelen; doorpraten; doorspreken; fel bekritiseren; goed- of afkeuren; hekelen; katten; kraken; kritiseren; manen; neerhalen; omlaaghalen; praten over; recenseren; terechtwijzen; vermanen; vitten; waarschuwen
dejar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken achterlaten; afhaken; aflaten; afvallen; afzeggen; afzetten; afzien van; bevrijden; droppen; ergens loslaten; eruitstappen; heengaan; hooghouden; iemand iets nalaten; in de hoogte houden; in de steek laten; in vrijheid stellen; laten; laten uitstappen; loslaten; losmaken; nalaten; omhooghouden; opgeven; ophouden; overlaten; permitteren; stoppen; toelaten; van de boeien ontdoen; verlaten; vermaken; veronachtzamen; vertrekken; vrijaf geven; vrijgeven; vrijlaten
desabrochar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afgespen; afkoppelen; losgespen; loshaken; losknopen; ontknopen; te niet doen
desanudar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afkoppelen
desatar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afgespen; afkoppelen; detacheren; dichtbinden; loshaken; losknopen; loskrijgen; losmaken; loswerken; ontketenen; ontknopen; scheiden; te niet doen; toebinden
descolgar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afkoppelen; loshaken; te niet doen
desconectar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afbakenen; afkoppelen; afpalen; afsluiten; afzetten; amputeren; begrenzen; concluderen; debrayeren; dichtdoen; een gevolgtrekking maken; omlijnen; ontkoppelen; opmaken uit; stilzetten; stoppen; tot stilstand brengen; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; verbinding verbreken; verneuken
descoser loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afkoppelen
desenganchar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afkoppelen; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; loshaken; opgeven; ophouden; scheiden; splitsen; stoppen; te niet doen; uit elkaar halen; uiteenhalen
desentenderse loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
deshacer loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aantasten; aanvreten; afbestellen; afgelasten; afkoppelen; afzeggen; annuleren; bederven; beschadigen; intrekken; kraken; losbreken; loshaken; loshalen; loskoppelen; nietig verklaren; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; openbreken; scheiden; splitsen; te niet doen; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; uithalen; uitpluizen; uitrafelen; uitsplitsen; uitvezelen; uitzoeken
desnudarse loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
despertar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afkoppelen; wakker maken; wakker porren; wekken
despojarse de loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
desprenderse loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eraf gaan; eruitstappen; losgaan; loskomen; loskrijgen; losraken; lostrillen; ontslagen worden; op vrije voeten gesteld worden; open krijgen; openkrijgen; opgeven; ophouden; stoppen; vrijkomen
destinar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken deponeren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; inleggen; inrichten; installeren; invoegen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; tussenleggen; zetten
desvestir ontkleden; uitdoen; uitkleden; uittrekken strippen
desvincular loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afkoppelen; afscheiden; afsplitsen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzonderen; eruitstappen; ontkoppelen; opgeven; ophouden; scheiden; separeren; splitsen; stoppen; uit elkaar halen; uiteenhalen
estirar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken oprekken; opspannen; rekken; spannen; strekken; uitstrekken
estirar el brazo loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
estirar el pie loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
extraer loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aftappen; afwisselen; concipiëren; extraheren; gewinnen; herzien; lenen; ontlenen; pull; tappen; uitpakken; veranderen; verwisselen; wijzigen
hacer loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken doen; fabriceren; formeren; handelen; in het leven roepen; maken; neerleggen; onderuit halen; produceren; scheppen; uithalen; uitrichten; uitspoken; uitvoeren; verrichten; vervaardigen; voortbrengen
limpiar a fondo loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken flink poetsen; grondig schoonmaken; opruimen; reinigen; schoonmaken; stalmesten; uitmesten; uitruimen
lograr desabrochar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken loskrijgen; open krijgen; openkrijgen
lograr desanudar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken openkrijgen
lograr desprender loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken openkrijgen
mullir loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afkoppelen
quitar la ropa ontkleden; uitdoen; uitkleden; uittrekken strippen; uitkleden; van kleding ontdoen
quitarse loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken uitkrijgen
relajar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afkoppelen; versoepelen; vertreden
reprochar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aanrekenen; aanwrijven; beschuldigen; blameren; hardvallen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; onvriendelijk bejegenen; voor de voeten gooien
resumir loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken een uittreksel maken; excerperen; extraheren; kort samenvatten; kort weergeven; recapituleren; resumeren; samenvatten; samenvouwen
retirarse loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken achteruitdeinzen; achteruitgaan; afhaken; afkoppelen; aftreden; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; heengaan; ontslag nemen; op de achtergrond treden; opgeven; ophouden; stoppen; terugdeinzen; terugschrikken; terugtreden; terugtrekken; terugwijken; uittreden; verlaten; vertrekken; zich terugtrekken
sacar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aanrekenen; aanwrijven; aftappen; afzetten; berispen; beschuldigen; blameren; eruit nemen; extraheren; gispen; hozen; kennis opdoen; laken; laten zien; leeghozen; leren; lichten; loshalen; meekrijgen; meepikken; naar boven trekken; naar buiten halen; nadragen; nijpen; omhoog rukken; omhoog trekken; oppikken; opspelen; opspelen kaartspel; opsteken; pop-bewerking uitvoeren; tappen; te voorschijn halen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; tevoorschijn trekken; uithalen; uitscheppen; verwijten; voor de dag halen; voor de voeten gooien; voorhouden
sacar el estiércol loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken stalmesten
salir loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afreizen; afsluiten; afvallen; afzeggen; afzien van; belanden; bewaarheid worden; blijken; conveniëren; de hort op gaan; de plaat poetsen; deugen; eruit gaan; eruitgaan; eruitstappen; ervandoor gaan; extraheren; gaan; geraken; geschikt zijn; heengaan; hem smeren; loskomen; naar de vijand overlopen; ontglippen; ontkomen; ontslagen worden; ontsnappen aan; ontvluchten; op vrije voeten gesteld worden; opbreken; opgeven; ophouden; opstappen; passen; passend zijn; reizen; rondreizen; smeren; stappen; stoppen; terechtkomen; trekken; uitgaan; uitkomen; uitrijden; uitstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; verzeilen; vluchten; vooraan staan; vooruitspringen; vooruitsteken; vrijkomen; weggaan; wegkomen; weglopen; wegreizen; wegrennen; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken; zwerven
salir de loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
separar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afbreken; afhalen; afkoppelen; afnemen; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplijten; afsplitsen; afzonderen; apart zetten; beëindigen; debrayeren; delen; extraheren; forceren; hamsteren; isoleren; loskoppelen; losrukken; losscheuren; lostrekken; meenemen; ontbinden; ontkoppelen; ontzetten; opdelen; ophalen; opheffen; oppotten; opsplitsen; opzij leggen; potten; scheiden; separeren; splitsen; stukmaken; uit de macht ontzetten; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; uitsplitsen; verbreken; verbrijzelen; weghalen; wegnemen; zich splitsen
soltar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afgespen; afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; detacheren; doorslaan; eraf gaan; eruitstappen; laten gaan; losgooien; loskrijgen; loslaten; losmaken; loswerken; loswerpen; niet vasthouden; open krijgen; opgeven; ophouden; opsturen; posten; scheiden; stoppen; sturen; toezenden; verklappen; verraden; verzenden; wegsturen; wegzenden
soltarse loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen

Synoniemen voor "uittrekken":


Antoniemen van "uittrekken":


Verwante definities voor "uittrekken":

  1. van je lichaam af halen1
    • trek die natte jas maar uit1
  2. er tijd of geld voor beschikbaar stellen1
    • ik trek 5000 gulden uit voor een nieuwe auto1

Wiktionary: uittrekken


Cross Translation:
FromToVia
uittrekken destinar destiner — Traductions à trier suivant le sens
uittrekken remover; quitar enlever — Déplacer vers le haut.
uittrekken prolongar; alargar prolongerfaire durer plus longtemps.

Computer vertaling door derden: