Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. instappen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor instappen (Nederlands) in het Spaans

instappen:

instappen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. instappen
    el subir en

instappen werkwoord (stap in, stapt in, stapte in, stapten in, ingestapt)

  1. instappen
    subir a; montar

Conjugations for instappen:

o.t.t.
  1. stap in
  2. stapt in
  3. stapt in
  4. stappen in
  5. stappen in
  6. stappen in
o.v.t.
  1. stapte in
  2. stapte in
  3. stapte in
  4. stapten in
  5. stapten in
  6. stapten in
v.t.t.
  1. ben ingestapt
  2. bent ingestapt
  3. is ingestapt
  4. zijn ingestapt
  5. zijn ingestapt
  6. zijn ingestapt
v.v.t.
  1. was ingestapt
  2. was ingestapt
  3. was ingestapt
  4. waren ingestapt
  5. waren ingestapt
  6. waren ingestapt
o.t.t.t.
  1. zal instappen
  2. zult instappen
  3. zal instappen
  4. zullen instappen
  5. zullen instappen
  6. zullen instappen
o.v.t.t.
  1. zou instappen
  2. zou instappen
  3. zou instappen
  4. zouden instappen
  5. zouden instappen
  6. zouden instappen
diversen
  1. stap in!
  2. stapt in!
  3. ingestapt
  4. instappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor instappen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
subir en instappen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
montar instappen aanbinden; aanknopen; arrangeren; assembleren; beginnen; berijden; bestijgen; betrappen; bevestigen; bijeen voegen; bouwen; combineren; ergens aan bevestigen; iets op touw zetten; in elkaar zetten; in het leven roepen; inrichten; installeren; koppelen; maken; monteren; opbouwen; regelen; samenvoegen; scheppen; snappen; vastmaken; vastzetten
subir a instappen beklimmen

Wiktionary: instappen


Cross Translation:
FromToVia
instappen embarcar; abordar board — to step or climb
instappen abordar; subir get in — to board
instappen subir; montar; ascender; escalar; subir a monter — Se déplacer vers le haut, se transporter dans un lieu plus élevé, s’élever, gravir, grimper.