Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aridez
|
onvruchtbaarheid; onzinnigheid; vruchteloos
|
|
esterilidad
|
onvruchtbaarheid; onzinnigheid; vruchteloos
|
steriliteit; vruchteloosheid
|
infertilidad
|
onvruchtbaarheid; onzinnigheid; vruchteloos
|
vruchteloosheid
|
inútil
|
|
geitenbreier; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; nietsnut; niksnut; slampamper; slapkous
|
presumido
|
|
bluffer; dikdoener; hol vat; leeg vat; opschepper; opscheppers; pocher; praatjesmakers; snoever; snoevers; windbuil; windbuilen
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
en vano
|
ijdel; nutteloos; tevergeefs; vergeefs; vruchteloos; zonder resultaat
|
onbruikbaar; zinledig
|
infructuoso
|
ijdel; onbeduidend; vruchteloos
|
onbruikbaar
|
inútil
|
ijdel; nutteloos; tevergeefs; vergeefs; vruchteloos; zonder resultaat
|
doelloos; krukkig; nutteloos; onbeholpen; onbruikbaar; onhandig; onnut; overtollig; schutterig; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelend; sukkelig; waardeloos; zinledig; zinloos; zonder nut
|
presumido
|
ijdel; onbeduidend; vruchteloos
|
aanmatigend; arrogant; belerend; brallerig; fier; flink; frikkerig; glorieus; groots; grootsprakerig; hautain; hooghartig; hoogmoedig; hovaardig; ijdel; ingebeeld; kwasterig; neerbuigend; nuffig; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; ongebruikt; ongeopend; opschepperig; pedant; pocherig; prat; pretentieus; schoolmeesterachtig; snoevend; trots; uit de hoogte; verwaand; zelfgenoegzaam; zelfingenomen
|