Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. sneeuwen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor sneeuwen (Nederlands) in het Spaans

sneeuwen:

sneeuwen werkwoord (sneeuw, sneeuwt, sneeuwde, sneeuwden, gesneeuwd)

  1. sneeuwen
    nevar

Conjugations for sneeuwen:

o.t.t.
  1. sneeuw
  2. sneeuwt
  3. sneeuwt
  4. sneeuwen
  5. sneeuwen
  6. sneeuwen
o.v.t.
  1. sneeuwde
  2. sneeuwde
  3. sneeuwde
  4. sneeuwden
  5. sneeuwden
  6. sneeuwden
v.t.t.
  1. heb gesneeuwd
  2. hebt gesneeuwd
  3. heeft gesneeuwd
  4. hebben gesneeuwd
  5. hebben gesneeuwd
  6. hebben gesneeuwd
v.v.t.
  1. had gesneeuwd
  2. had gesneeuwd
  3. had gesneeuwd
  4. hadden gesneeuwd
  5. hadden gesneeuwd
  6. hadden gesneeuwd
o.t.t.t.
  1. zal sneeuwen
  2. zult sneeuwen
  3. zal sneeuwen
  4. zullen sneeuwen
  5. zullen sneeuwen
  6. zullen sneeuwen
o.v.t.t.
  1. zou sneeuwen
  2. zou sneeuwen
  3. zou sneeuwen
  4. zouden sneeuwen
  5. zouden sneeuwen
  6. zouden sneeuwen
en verder
  1. ben gesneeuwd
  2. bent gesneeuwd
  3. is gesneeuwd
  4. zijn gesneeuwd
  5. zijn gesneeuwd
  6. zijn gesneeuwd
diversen
  1. sneeuw!
  2. sneeuwt!
  3. gesneeuwd
  4. sneeuwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor sneeuwen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
nevar sneeuwen

Wiktionary: sneeuwen

sneeuwen
verb
  1. het vallen van hemelwater onder de vorm van sneeuwvlokken

Cross Translation:
FromToVia
sneeuwen nevar snow — have snow fall from the sky
sneeuwen nevar schneienmeist unpersönlich: in Form von Schneeflocken vom Himmel fallen
sneeuwen nevar neigertomber des nuages, parler de la neige.