Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- uitstel:
- uitstellen:
-
Wiktionary:
- uitstel → suspenso, desuso, suspensión, desidia, dejar algo para más tarde, para mañana..., procrastinación, reducción, retraso
- uitstellen → aplazar, diferir, demorar, retardar
- uitstellen → suspender, diferir, posponer, perecear, demorar, retrasar, aplazar, postergar, atrasar, procrastinar, dejar para después, quedar, permanecer, prorrogar, retroceder, ceder, despedir, destituir, devolver, reflejar, transportar, transferir, trasladar, retardar
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitstel (Nederlands) in het Spaans
uitstel:
-
het uitstel (respijt)
-
het uitstel (respijt; onderbreking)
Vertaal Matrix voor uitstel:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aplazamiento | onderbreking; respijt; uitstel | opschorting; verdaging |
demora | onderbreking; respijt; uitstel | oponthoud; vertraging |
descanso | onderbreking; respijt; uitstel | onderbreking; pauze; rust; rustpauze; rustpoos; rustpunt; rusttijd; speelkwartier; tussenpoos; verpozing; werkpauze |
desplazamiento | respijt; uitstel | manoeuvre; schijngevecht; schijnkamp; sciamachie; spiegelgevecht; verdringing; verlegging; verschuiving; verzetting; wisseling |
remisión | respijt; uitstel | afzenden; posten; versturen; verzenden; wegsturen |
respiro | onderbreking; respijt; uitstel | adem; ademhaling; ademstoot; ademtocht; bedenktijd; inademing; inhalatie; respijt; uitademing; zucht |
traslado | respijt; uitstel | beweging; falsificatie; gebaar; lichaamsbeweging; migratie; overboeking; overmaking; overplaatsing; overschrijving; overslag; verhuizing; verlegging; verplaatsing; verruiling; vervalsing; verzetting; wisseling |
Wiktionary: uitstel
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitstel | → suspenso; desuso; suspensión | ↔ abeyance — suspension; temporary suppression |
• uitstel | → desidia; dejar algo para más tarde, para mañana...; procrastinación | ↔ procrastination — act of postponing, delaying or putting off |
• uitstel | → reducción | ↔ remise — Grâce, rabais, réduction (4-8) |
• uitstel | → retraso | ↔ sursis — délai, remise, suspension de l’exécution d’une mesure. |
uitstellen:
-
uitstellen (voor zich uitschuiven; verschuiven; vertragen; opschuiven; opschorten; rekken)
posponer; tardar; postergarse; aplazar; postergar; retrasar; retrasarse; demorar; ganar tiempo; dejar en suspenso; dejar para más tarde; diferir-
posponer werkwoord
-
tardar werkwoord
-
postergarse werkwoord
-
aplazar werkwoord
-
postergar werkwoord
-
retrasar werkwoord
-
retrasarse werkwoord
-
demorar werkwoord
-
ganar tiempo werkwoord
-
dejar en suspenso werkwoord
-
dejar para más tarde werkwoord
-
diferir werkwoord
-
-
uitstellen
Conjugations for uitstellen:
o.t.t.
- stel uit
- stelt uit
- stelt uit
- stellen uit
- stellen uit
- stellen uit
o.v.t.
- stelde uit
- stelde uit
- stelde uit
- stelden uit
- stelden uit
- stelden uit
v.t.t.
- heb uitgesteld
- hebt uitgesteld
- heeft uitgesteld
- hebben uitgesteld
- hebben uitgesteld
- hebben uitgesteld
v.v.t.
- had uitgesteld
- had uitgesteld
- had uitgesteld
- hadden uitgesteld
- hadden uitgesteld
- hadden uitgesteld
o.t.t.t.
- zal uitstellen
- zult uitstellen
- zal uitstellen
- zullen uitstellen
- zullen uitstellen
- zullen uitstellen
o.v.t.t.
- zou uitstellen
- zou uitstellen
- zou uitstellen
- zouden uitstellen
- zouden uitstellen
- zouden uitstellen
en verder
- ben uitgesteld
- bent uitgesteld
- is uitgesteld
- zijn uitgesteld
- zijn uitgesteld
- zijn uitgesteld
diversen
- stel uit!
- stelt uit!
- uitgesteld
- uitstellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor uitstellen:
Wiktionary: uitstellen
uitstellen
Cross Translation:
Cross Translation:
Computer vertaling door derden: