Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
-
geslepen:
- exquisito; zorro; bajo; desagradable; malo; antipático; sinvergüenza; secreto; afilado; ducho; redomado; guarro; a escondidas; listo; grosero; canalla; sofisticado; vivo; falso; disimulado; secretamente; astuto; hábil; desafinado; indecente; taimado; pérfido; cazurro; traicionero; tallado; reticente; despreciable; obsceno; andrajoso; harapiento; solapado; socarrón; a hurtadillas; terriblemente; subrepticio; falsamente; falsificado; en secreto; desacorde; en falso; suave; equilibrado; horizontal; apagado; monótono; igual; fino; a bocajarro; tajantemente; a sotavento; mañoso; arriesgado; cuco; furtivo; ciego; ingenioso; espabilado; ladino; deslizante; avispado; calculador; habilidoso; bien calculado; diestro; pulido; alisado; allanado; acicalado; despabilado; peligroso; despierto; precisamente; descansado; curtido; aguerrido; experimentado; veterano; endurecido; avezado
- slepen:
- slijpen:
- Wiktionary:
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor geslepen (Nederlands) in het Spaans
geslepen:
-
geslepen (doortrapt; gemeen; achterbaks; sluw; geraffineerd; uitgekookt; snood; slinks; stiekem; leep; gewiekst; geniepig; listig; gehaaid; gluiperig)
exquisito; zorro; bajo; desagradable; malo; antipático; sinvergüenza; secreto; afilado; ducho; redomado; guarro; a escondidas; listo; grosero; canalla; sofisticado; vivo; falso; disimulado; secretamente; astuto; hábil; desafinado; indecente; taimado; pérfido; cazurro; traicionero; tallado; reticente; despreciable; obsceno; andrajoso; harapiento; solapado; socarrón; a hurtadillas; terriblemente; subrepticio; falsamente; falsificado; en secreto; desacorde; en falso-
exquisito bijvoeglijk naamwoord
-
zorro bijvoeglijk naamwoord
-
bajo bijvoeglijk naamwoord
-
desagradable bijvoeglijk naamwoord
-
malo bijvoeglijk naamwoord
-
antipático bijvoeglijk naamwoord
-
sinvergüenza bijvoeglijk naamwoord
-
secreto bijvoeglijk naamwoord
-
afilado bijvoeglijk naamwoord
-
ducho bijvoeglijk naamwoord
-
redomado bijvoeglijk naamwoord
-
guarro bijvoeglijk naamwoord
-
a escondidas bijvoeglijk naamwoord
-
listo bijvoeglijk naamwoord
-
grosero bijvoeglijk naamwoord
-
canalla bijvoeglijk naamwoord
-
sofisticado bijvoeglijk naamwoord
-
vivo bijvoeglijk naamwoord
-
falso bijvoeglijk naamwoord
-
disimulado bijvoeglijk naamwoord
-
secretamente bijvoeglijk naamwoord
-
astuto bijvoeglijk naamwoord
-
hábil bijvoeglijk naamwoord
-
desafinado bijvoeglijk naamwoord
-
indecente bijvoeglijk naamwoord
-
taimado bijvoeglijk naamwoord
-
pérfido bijvoeglijk naamwoord
-
cazurro bijvoeglijk naamwoord
-
traicionero bijvoeglijk naamwoord
-
tallado bijvoeglijk naamwoord
-
reticente bijvoeglijk naamwoord
-
despreciable bijvoeglijk naamwoord
-
obsceno bijvoeglijk naamwoord
-
andrajoso bijvoeglijk naamwoord
-
harapiento bijvoeglijk naamwoord
-
solapado bijvoeglijk naamwoord
-
socarrón bijvoeglijk naamwoord
-
a hurtadillas bijvoeglijk naamwoord
-
terriblemente bijvoeglijk naamwoord
-
subrepticio bijvoeglijk naamwoord
-
falsamente bijvoeglijk naamwoord
-
falsificado bijvoeglijk naamwoord
-
en secreto bijvoeglijk naamwoord
-
desacorde bijvoeglijk naamwoord
-
en falso bijvoeglijk naamwoord
-
-
geslepen (vlak; effen; gelijk; egaal; glad; strak; plat; vlakuit)
suave; astuto; equilibrado; horizontal; apagado; monótono; igual; fino; a bocajarro; tajantemente; a sotavento-
suave bijvoeglijk naamwoord
-
astuto bijvoeglijk naamwoord
-
equilibrado bijvoeglijk naamwoord
-
horizontal bijvoeglijk naamwoord
-
apagado bijvoeglijk naamwoord
-
monótono bijvoeglijk naamwoord
-
igual bijvoeglijk naamwoord
-
fino bijvoeglijk naamwoord
-
a bocajarro bijvoeglijk naamwoord
-
tajantemente bijvoeglijk naamwoord
-
a sotavento bijvoeglijk naamwoord
-
-
geslepen (listig; sluw; geraffineerd; arglistig; doortrapt; slinks; link; leep)
listo; afilado; mañoso; arriesgado; cuco; furtivo; falso; ciego; astuto; hábil; ingenioso; sofisticado; espabilado; ladino; deslizante; avispado; calculador; cazurro; habilidoso; bien calculado-
listo bijvoeglijk naamwoord
-
afilado bijvoeglijk naamwoord
-
mañoso bijvoeglijk naamwoord
-
arriesgado bijvoeglijk naamwoord
-
cuco bijvoeglijk naamwoord
-
furtivo bijvoeglijk naamwoord
-
falso bijvoeglijk naamwoord
-
ciego bijvoeglijk naamwoord
-
astuto bijvoeglijk naamwoord
-
hábil bijvoeglijk naamwoord
-
ingenioso bijvoeglijk naamwoord
-
sofisticado bijvoeglijk naamwoord
-
espabilado bijvoeglijk naamwoord
-
ladino bijvoeglijk naamwoord
-
deslizante bijvoeglijk naamwoord
-
avispado bijvoeglijk naamwoord
-
calculador bijvoeglijk naamwoord
-
cazurro bijvoeglijk naamwoord
-
habilidoso bijvoeglijk naamwoord
-
bien calculado bijvoeglijk naamwoord
-
-
geslepen (gladgeslepen; gepolijst; gladgemaakt)
listo; diestro; pulido; tallado; afilado; mañoso; ladino; deslizante; taimado; habilidoso; redomado; alisado; allanado; acicalado-
listo bijvoeglijk naamwoord
-
diestro bijvoeglijk naamwoord
-
pulido bijvoeglijk naamwoord
-
tallado bijvoeglijk naamwoord
-
afilado bijvoeglijk naamwoord
-
mañoso bijvoeglijk naamwoord
-
ladino bijvoeglijk naamwoord
-
deslizante bijvoeglijk naamwoord
-
taimado bijvoeglijk naamwoord
-
habilidoso bijvoeglijk naamwoord
-
redomado bijvoeglijk naamwoord
-
alisado bijvoeglijk naamwoord
-
allanado bijvoeglijk naamwoord
-
acicalado bijvoeglijk naamwoord
-
-
geslepen (leep; sluw; gewiekst; gehaaid)
despabilado; peligroso; despierto; zorro; arriesgado; astuto; precisamente; descansado; cuco; furtivo; ingenioso; ladino; calculador; taimado; cazurro-
despabilado bijvoeglijk naamwoord
-
peligroso bijvoeglijk naamwoord
-
despierto bijvoeglijk naamwoord
-
zorro bijvoeglijk naamwoord
-
arriesgado bijvoeglijk naamwoord
-
astuto bijvoeglijk naamwoord
-
precisamente bijvoeglijk naamwoord
-
descansado bijvoeglijk naamwoord
-
cuco bijvoeglijk naamwoord
-
furtivo bijvoeglijk naamwoord
-
ingenioso bijvoeglijk naamwoord
-
ladino bijvoeglijk naamwoord
-
calculador bijvoeglijk naamwoord
-
taimado bijvoeglijk naamwoord
-
cazurro bijvoeglijk naamwoord
-
-
geslepen (doorgewinterd; door en door; geroutineerd; uitgeslapen)
curtido; aguerrido; experimentado; veterano; endurecido; avezado-
curtido bijvoeglijk naamwoord
-
aguerrido bijvoeglijk naamwoord
-
experimentado bijvoeglijk naamwoord
-
veterano bijvoeglijk naamwoord
-
endurecido bijvoeglijk naamwoord
-
avezado bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor geslepen:
Verwante woorden van "geslepen":
geslepen vorm van slepen:
-
slepen
-
slepen
Conjugations for slepen:
o.t.t.
- sleep
- sleept
- sleept
- slepen
- slepen
- slepen
o.v.t.
- sleepte
- sleepte
- sleepte
- sleepten
- sleepten
- sleepten
v.t.t.
- heb geslepen
- hebt geslepen
- heeft geslepen
- hebben geslepen
- hebben geslepen
- hebben geslepen
v.v.t.
- had geslepen
- had geslepen
- had geslepen
- hadden geslepen
- hadden geslepen
- hadden geslepen
o.t.t.t.
- zal slepen
- zult slepen
- zal slepen
- zullen slepen
- zullen slepen
- zullen slepen
o.v.t.t.
- zou slepen
- zou slepen
- zou slepen
- zouden slepen
- zouden slepen
- zouden slepen
en verder
- ben geslepen
- bent geslepen
- is geslepen
- zijn geslepen
- zijn geslepen
- zijn geslepen
diversen
- sleep!
- sleept!
- geslepen
- slepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het slepen (wegslepen)
Vertaal Matrix voor slepen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
remolcar | slepen; wegslepen | wegslepen |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
arrastrar | slepen | aanslepen; erdoor halen; omhooghalen; ophalen; rukken; sleuren; trekken; versjouwen; voorttrekken |
remolcar | slepen | verslepen |
Verwante woorden van "slepen":
Wiktionary: slepen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• slepen | → arrastrar | ↔ drag — to pull along a surface |
• slepen | → deslizar | ↔ slide — to cause to move in contact with a surface |
• slepen | → arrastrar | ↔ zurren — (transitiv), mundartlich, umgangssprachlich: Synonym für „zerren“, „ziehen“ |
• slepen | → remolcar; arrastrar; atoar; ratrar | ↔ trainer — tirer après soi. |
• slepen | → arrastrar; atoar | ↔ traîner — tirer après soi. |
geslepen vorm van slijpen:
-
slijpen (wetten; aanzetten; scherpen)
-
slijpen (scherp maken)
-
slijpen (aanslijpen)
Conjugations for slijpen:
o.t.t.
- slijp
- slijpt
- slijpt
- slijpen
- slijpen
- slijpen
o.v.t.
- slijpte
- slijpte
- slijpte
- slijpten
- slijpten
- slijpten
v.t.t.
- heb geslepen
- hebt geslepen
- heeft geslepen
- hebben geslepen
- hebben geslepen
- hebben geslepen
v.v.t.
- had geslepen
- had geslepen
- had geslepen
- hadden geslepen
- hadden geslepen
- hadden geslepen
o.t.t.t.
- zal slijpen
- zult slijpen
- zal slijpen
- zullen slijpen
- zullen slijpen
- zullen slijpen
o.v.t.t.
- zou slijpen
- zou slijpen
- zou slijpen
- zouden slijpen
- zouden slijpen
- zouden slijpen
en verder
- ben geslepen
- bent geslepen
- is geslepen
- zijn geslepen
- zijn geslepen
- zijn geslepen
diversen
- slijp!
- slijpt!
- geslepen
- slijpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
slijpen (wegslijpen)
Vertaal Matrix voor slijpen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
afilar | slijpen; wegslijpen | |
quitar afilando | slijpen; wegslijpen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
afilar | aanslijpen; aanzetten; scherpen; slijpen; wetten | aandoen; aanmaken; aanzetten; afslijpen; erafslijpen; inschakelen; motiveren; spitsen; starten |
pulir | scherp maken; slijpen | afbedelen; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; gladwrijven; kapot maken; opblinken; opdirken; opdoffen; oppoetsen; optutten; opwrijven; poetsen; polijsten; politoeren; slechten; uitdossen; uitslijpen; wegslijpen; wrijven |
quitar afilando | afslijpen; erafslijpen | |
sacarle punta a | aanslijpen; slijpen |
Wiktionary: slijpen
slijpen
Cross Translation:
verb
-
door wrijving met een hard fijnverdeeld poeder het oppervlak van een vast voorwerp spiegelglad maken
- slijpen → afilar; abrillantar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• slijpen | → tallar | ↔ cut — to form or shape by cutting |
• slijpen | → pulir | ↔ mill — shape, polish, etc, using a machine |
• slijpen | → afilar | ↔ sharpen — to make sharp |
• slijpen | → afilar | ↔ whet — hone or rub on with some substance for the purpose of sharpening |
• slijpen | → afilar | ↔ affiler — aiguiser le tranchant émousser ou ébrécher d’un instrument, lui donner le fil. |
• slijpen | → afilar; agudizar | ↔ aiguiser — rendre aigu. |
• slijpen | → podar; cincelar; labrar; cortar; cortar al ras | ↔ tailler — couper, retrancher d’une matière, en ôter avec le marteau, le ciseau, ou tout autre instrument, ce qu’il y a de superflu, pour lui donner une certaine forme, pour la rendre propre à tel ou tel usage. |