Nederlands
Uitgebreide vertaling voor verwonden (Nederlands) in het Spaans
verwonden:
-
verwonden (kwetsen; blesseren; bezeren; schaden)
herir; lesionar; dañar; hacer daño a; lastimar; afectar; causar perjuicio; perjudicar-
herir werkwoord
-
lesionar werkwoord
-
dañar werkwoord
-
hacer daño a werkwoord
-
lastimar werkwoord
-
afectar werkwoord
-
causar perjuicio werkwoord
-
perjudicar werkwoord
-
-
verwonden (pijn doen; zeer doen; pijn bezorgen)
Conjugations for verwonden:
o.t.t.
- verwond
- verwondt
- verwondt
- verwonden
- verwonden
- verwonden
o.v.t.
- verwondde
- verwondde
- verwondde
- verwondden
- verwondden
- verwondden
v.t.t.
- heb verwond
- hebt verwond
- heeft verwond
- hebben verwond
- hebben verwond
- hebben verwond
v.v.t.
- had verwond
- had verwond
- had verwond
- hadden verwond
- hadden verwond
- hadden verwond
o.t.t.t.
- zal verwonden
- zult verwonden
- zal verwonden
- zullen verwonden
- zullen verwonden
- zullen verwonden
o.v.t.t.
- zou verwonden
- zou verwonden
- zou verwonden
- zouden verwonden
- zouden verwonden
- zouden verwonden
diversen
- verwond!
- verwondt!
- verwond
- verwondend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze