Nederlands
Uitgebreide vertaling voor slopen (Nederlands) in het Spaans
slopen:
-
slopen (iets afbreken)
demoler; desguazar; derribar; echar abajo-
demoler werkwoord
-
desguazar werkwoord
-
derribar werkwoord
-
echar abajo werkwoord
-
-
slopen (verwoesten; vernietigen; vernielen; ruineren; afbreken)
-
slopen (afbreken; omverhalen; uit elkaar halen; breken; neerhalen)
-
slopen (moe maken; uitputten; vermoeien; afmatten)
cansar; agotar; consumirse; aflojar; morir de sed-
cansar werkwoord
-
agotar werkwoord
-
consumirse werkwoord
-
aflojar werkwoord
-
morir de sed werkwoord
-
Conjugations for slopen:
o.t.t.
- sloop
- sloopt
- sloopt
- slopen
- slopen
- slopen
o.v.t.
- sloopte
- sloopte
- sloopte
- sloopten
- sloopten
- sloopten
v.t.t.
- heb gesloopt
- hebt gesloopt
- heeft gesloopt
- hebben gesloopt
- hebben gesloopt
- hebben gesloopt
v.v.t.
- had gesloopt
- had gesloopt
- had gesloopt
- hadden gesloopt
- hadden gesloopt
- hadden gesloopt
o.t.t.t.
- zal slopen
- zult slopen
- zal slopen
- zullen slopen
- zullen slopen
- zullen slopen
o.v.t.t.
- zou slopen
- zou slopen
- zou slopen
- zouden slopen
- zouden slopen
- zouden slopen
en verder
- ben gesloopt
- bent gesloopt
- is gesloopt
- zijn gesloopt
- zijn gesloopt
- zijn gesloopt
diversen
- sloop!
- sloopt!
- gesloopt
- slopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor slopen:
Verwante woorden van "slopen":
Antoniemen van "slopen":
Verwante definities voor "slopen":
Wiktionary: slopen
slopen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• slopen | → demoler | ↔ demolish — to destroy |
• slopen | → destruir; romper | ↔ destroy — to damage beyond use or repair |
• slopen | → demoler; derribar; deprimir; abatir; desalentar; agotar; matar; vencer; recorrer; atravesar; calmar; sosegar | ↔ abattre — Traductions à trier suivant le sens |
• slopen | → consumir | ↔ consommer — détruire et dénaturer par l’usage certains objets, comme vin, viande, bois, et toutes sortes de provisions. |
• slopen | → consumir | ↔ consumer — user, épuiser une chose ou un être jusqu’à les réduire à rien, jusqu’à les détruire. |
• slopen | → demoler; derribar; derrumbar; destrozar | ↔ démolir — abattre pièce à pièce (se dit surtout en parlant des bâtiments, des constructions). |
slopen vorm van slop:
Vertaal Matrix voor slop:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
callejón | slop | steeg; straatje; uitzichtloze situatie |
Verwante woorden van "slop":
slopen vorm van sluipen:
-
sluipen (kruipen)
Conjugations for sluipen:
o.t.t.
- sluip
- sluipt
- sluipt
- sluipen
- sluipen
- sluipen
o.v.t.
- sloop
- sloop
- sloop
- slopen
- slopen
- slopen
v.t.t.
- heb geslopen
- hebt geslopen
- heeft geslopen
- hebben geslopen
- hebben geslopen
- hebben geslopen
v.v.t.
- had geslopen
- had geslopen
- had geslopen
- hadden geslopen
- hadden geslopen
- hadden geslopen
o.t.t.t.
- zal sluipen
- zult sluipen
- zal sluipen
- zullen sluipen
- zullen sluipen
- zullen sluipen
o.v.t.t.
- zou sluipen
- zou sluipen
- zou sluipen
- zouden sluipen
- zouden sluipen
- zouden sluipen
en verder
- ben geslopen
- bent geslopen
- is geslopen
- zijn geslopen
- zijn geslopen
- zijn geslopen
diversen
- sluip!
- sluipt!
- geslopen
- sluipend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor sluipen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
colarse | kruipen; sluipen | |
ir de puntillas | kruipen; sluipen |
Wiktionary: sluipen
sluipen
Cross Translation:
verb
-
zeer voorzichtig lopen, op zo'n manier dat ontdekking vermeden kan worden
- sluipen → deslizarse
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sluipen | → moverse con sigilo | ↔ sneak — to creep |
Spaans
Uitgebreide vertaling voor slopen (Spaans) in het Nederlands
slopen: (*Woord en zin splitter gebruikt)
- sólo: enkel; slechts; alleen maar; verlaten; eenzaam; afgezonderd; desolaat; louter; nog maar; enkelvoudig; vereenzaamd
- peón: maatje; pupil; leerknecht; jongmaat; arbeider; werker; werkkracht; werkman; bediende; pion; knecht; dienaar; butler; dienstknecht; kamerbediende; kamerdienaar; herenknecht; huisknecht; wegwerkers; ongeschoold arbeider
- peñón: rotswand; steen; gesteente