Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ophitsen (Nederlands) in het Spaans

ophitsen:

ophitsen werkwoord (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)

  1. ophitsen (uitlokken; aanleiding geven tot; provoceren; uitdagen)
    picar; provocar; desafiar; incitar; estimular; jorobar; animar; suscitar; afrontar; pinchar; instigar; chancear; causar; atormentar; importunar; hostigar; encrespar; soliviantar; escarabajear; dar motivo para
  2. ophitsen (opjagen; jachten; voortjagen; opdrijven)
    apresurar; correr; impulsar; cazar; rabiar
  3. ophitsen (opruien; aanzetten; opfokken; )
    encender; excitar; atizar; instigar; impulsar a; animar; incitar; apresurar; estimular; avivar; incitar a; poner en pie; sembrar discordia

Conjugations for ophitsen:

o.t.t.
  1. hits op
  2. hitst op
  3. hitst op
  4. hitsen op
  5. hitsen op
  6. hitsen op
o.v.t.
  1. hitste op
  2. hitste op
  3. hitste op
  4. hitsten op
  5. hitsten op
  6. hitsten op
v.t.t.
  1. heb opgehitst
  2. hebt opgehitst
  3. heeft opgehitst
  4. hebben opgehitst
  5. hebben opgehitst
  6. hebben opgehitst
v.v.t.
  1. had opgehitst
  2. had opgehitst
  3. had opgehitst
  4. hadden opgehitst
  5. hadden opgehitst
  6. hadden opgehitst
o.t.t.t.
  1. zal ophitsen
  2. zult ophitsen
  3. zal ophitsen
  4. zullen ophitsen
  5. zullen ophitsen
  6. zullen ophitsen
o.v.t.t.
  1. zou ophitsen
  2. zou ophitsen
  3. zou ophitsen
  4. zouden ophitsen
  5. zouden ophitsen
  6. zouden ophitsen
en verder
  1. ben opgehitst
  2. bent opgehitst
  3. is opgehitst
  4. zijn opgehitst
  5. zijn opgehitst
  6. zijn opgehitst
diversen
  1. hits op!
  2. hitst op!
  3. opgehitst
  4. ophitsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

ophitsen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. ophitsen (opstoken; opstokerij; aanstoken)
    la instigación; la incitación

Vertaal Matrix voor ophitsen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
animar aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; prikkel; stimuleren; toejuichen
causar aanrichten
correr hardlopen; hollen; rennen; snellen; zich snel voortbewegen
estimular aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; instigeren; opwekken; prikkel; stimuleren; toejuichen
impulsar aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanzetten; prikkel; stimuleren; voortstuwen
incitación aanstoken; ophitsen; opstoken; opstokerij aanmoediging; aansporen; aansporing; animering; gepor; instigatie; opwekking; prikkel; steun; stimulans; stimulering
incitar aanslingeren; aanzwengelen
incitar a aanmoedigen; aansporen; aanzetten; prikkel; stimuleren
instigación aanstoken; ophitsen; opstoken; opstokerij aanstichting; aanzet; animering; gepor; instigatie; opwekking; prikkel; uitlokking
instigar instigeren; opwekken
jorobar treiteren
picar happen in; toehappen
provocar aanrichten; provoceren; treiteren; uitlokken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afrontar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken hoofd bieden; tegemoetzien; trotseren; uitkijken naar; verwachten; vooruitzien
animar aanleiding geven tot; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; provoceren; uitdagen; uitlokken aanblazen; aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bemoedigen; bezielen; blij maken; doen opvlammen; een inspirerende werking hebben; fleurig maken; iemand motiveren; iemand opstoken; inspireren; instigeren; motiveren; opbeuren; opfleuren; opjutten; opkalefateren; opknappen; opkrikken; oplappen; opleven; opmonteren; oppeppen; opvijzelen; opvrolijken; opwekken; opzetten; porren; prikkelen; provoceren; reanimeren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; tot leven wekken; verkwikken; verlevendigen; vrolijker worden
apresurar aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; jachten; opdrijven; opfokken; ophitsen; opjagen; opjutten; opruien; opstoken; poken; voortjagen aanblazen; aanjagen; aanpoten; aansporen; aanstoken; aanwakkeren; accelereren; gas geven; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; motiveren; opjutten; oppoken; opschieten; opstoken; optrekken van auto; overhaasten; poken; porren; reppen; snellen; spoeden; stoken; stressen; tot spoed aanzetten; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
atizar aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; doen opvlammen; iets aanstoken; oppoken; opstoken; poken; stoken
atormentar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken foppen; in de maling nemen; lastigvallen; te pakken nemen; teisteren; voor de gek houden
avivar aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanblazen; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bezielen; instigeren; motiveren; opjutten; oppeppen; oppoken; oprakelen; opstoken; opwekken; poken; porren; provoceren; stimuleren; stoken; ter sprake brengen; toejuichen
causar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aandoen; aanrichten; aanstichten; berokkenen; losmaken; teweegbrengen; toebrengen; veroorzaken
cazar jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen afschieten; afvuren; azen; betrappen; najagen; nastreven; opjagen; prooizoeken; schieten; schoten lossen; sjezen; snappen; snel gaan; trachten te verkrijgen; vervolgen; vuren
chancear aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken badineren; dollen; een poets bakken; gekheid uithalen; gekscheren; grappen; malligheid uithalen; schertsen; streek uithalen
correr jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen aantrekken; afdruipen; dichttrekken; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; gaan; hardlopen; hardrijden; jachten; jakkeren; lopen; rennen; reppen; sijpelen; sjezen; snel gaan; snellen; spoeden; stappen; stromen; uitdruppelen; vlieden; vloeien; vluchten; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; wegschuiven; wegvluchten; zich voortbewegen
dar motivo para aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
desafiar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aanzetten tot; instigeren; ontlokken; provoceren
encender aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aandoen; aandraaien; aanleren; aanmaken; aanmoedigen; aansteken; aanzetten tot; doen branden; eigen maken; iemand motiveren; in de fik steken; inschakelen; instigeren; leren; licht aansteken; motiveren; ontsteken; oppikken; opsteken; prikkelen; provoceren; stimuleren; verwerven; vuur maken; vuurmaken
encrespar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken kroelen; kroezen; touperen
escarabajear aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
estimular aanleiding geven tot; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; provoceren; uitdagen; uitlokken aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; bezielen; iemand motiveren; instigeren; motiveren; opjutten; opkrikken; oppoken; opporren; opwekken; opwinden; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; vooruitschoppen
excitar aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanmoedigen; aanroeren; aansporen; aanstippen; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bezielen; even aanraken; instigeren; ontlokken; opleven; oppeppen; opvrijen; opwekken; opwinden; opzwepen; prikkelen; provoceren; reanimeren; sterk prikkelen; stimuleren; tot leven wekken; verlevendigen
hostigar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
importunar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken hinderen; onmogelijk maken; ontrieven; storen; verhinderen; zemelen
impulsar jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen aandrijven; aanslingeren; aansporen; aanzetten; aanzwengelen; opkrikken; opwekken; opzwepen; prikkelen; sterk prikkelen; stimuleren; stuwen; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitschoppen
impulsar a aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanjagen; aansporen; motiveren; opjutten; porren
incitar aanleiding geven tot; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; provoceren; uitdagen; uitlokken aanblazen; aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aanpoten; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; haast maken; haasten; iemand motiveren; iemand opstoken; iets aanstoken; ijlen; instigeren; jagen; motiveren; opjutten; opkrikken; oppoken; opporren; opstoken; opwekken; opwinden; opzetten; overhaasten; poken; porren; prikkelen; provoceren; spoeden; stimuleren; stoken; toemoedigen; voortmaken; zich spoeden
incitar a aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanjagen; aansporen; aanzetten tot; instigeren; motiveren; opjutten; porren; provoceren
instigar aanleiding geven tot; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; provoceren; uitdagen; uitlokken aanblazen; aanjagen; aanmoedigen; aanpoten; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; haast maken; haasten; herinneren; iets aanstoken; ijlen; in herinnering brengen; instigeren; jachten; jagen; jakkeren; manen; memoreren; met aandrang herinneren; motiveren; opjutten; oppoken; opporren; opschieten; opstoken; overhaasten; poken; porren; provoceren; rappelleren; reppen; snellen; spoeden; stimuleren; stoken; toemoedigen; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
jorobar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken geringschatten; minachten; neerkijken op; verachten
picar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aanbijten; aanvreten; afbedelen; afbikken; afsnijden; bikken; bomen kappen; doorsteken; een inkeping maken; erdoor steken; eten; hakken; houwen; inbijten; inetsen; inkepen; inkerven; invreten; kappen; kartelen; kartels krijgen; kepen; kerven; kietelen; kittelen; kriebelen; naar binnen werken; omhakken; prikken; snijden; steken; steken geven; vellen; wegbikken
pinchar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aanbijten; aanvreten; afsnijden; dichtbijten; doorboren; doorprikken; gaatjes maken in; happen; openprikken; opensteken; perforeren; priemen; prikken in; snijden; toebijten; toehappen; toesnauwen
poner en pie aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken arrangeren; iets op touw zetten; regelen
provocar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aandoen; aanjagen; aanmoedigen; aanrichten; aansporen; aanstichten; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten tot; activeren; adviseren; bemoedigen; berokkenen; bezielen; iets aanraden; influisteren; ingeven; instigeren; jennen; koeioneren; kwellen; motiveren; narren; ontlokken; opjutten; oppeppen; oppoken; opporren; opwekken; pesten; plagen; porren; provoceren; raden; sarren; souffleren; stangen; stimuleren; suggereren; tarten; tergen; teweegbrengen; toemoedigen; treiteren; uitdagen; uitklokken; veroorzaken; verwekken; wegpesten; zieken
rabiar jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen foeteren; fulmineren; ketteren; kwaad zijn; razen; schuimbekken; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitvaren tegen; woeden; woedend zijn
sembrar discordia aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
soliviantar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken ontlokken
suscitar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aanjagen; aansporen; aanzetten tot; instigeren; motiveren; ontlokken; opjutten; porren; provoceren

Wiktionary: ophitsen

ophitsen
verb
  1. kwaad en opgewonden maken

Cross Translation:
FromToVia
ophitsen incitar abet — to assist or encourage in crime
ophitsen amotinar incite — to rouse, stir up or excite
ophitsen agitar agitieren — aufwiegeln, Unruhe stiften
ophitsen irritar; acuciar; molestar agaceraffecter d’une irritation nerveuse.
ophitsen perturbar; sacudir agiter — Traductions à trier suivant le sens
ophitsen debatir débattrediscuter entre plusieurs personnes dont chacune exposer ses arguments.
ophitsen incitar; acuciar; encresparse irritermettre en colère.
ophitsen agitar; perturbar troublerrendre trouble.
ophitsen conmover; emocionar; agitar; perturbar émouvoirprovoquer une émotion.