Nederlands

Uitgebreide vertaling voor neerhalen (Nederlands) in het Spaans

neerhalen:

neerhalen werkwoord (haal neer, haalt neer, haalde neer, haalden neer, neergehaald)

  1. neerhalen (neersabelen)
  2. neerhalen (slopen; afbreken; omverhalen; uit elkaar halen; breken)
    demoler; desguazar; derribar
  3. neerhalen (fel bekritiseren; omlaaghalen)
    criticar

Conjugations for neerhalen:

o.t.t.
  1. haal neer
  2. haalt neer
  3. haalt neer
  4. halen neer
  5. halen neer
  6. halen neer
o.v.t.
  1. haalde neer
  2. haalde neer
  3. haalde neer
  4. haalden neer
  5. haalden neer
  6. haalden neer
v.t.t.
  1. heb neergehaald
  2. hebt neergehaald
  3. heeft neergehaald
  4. hebben neergehaald
  5. hebben neergehaald
  6. hebben neergehaald
v.v.t.
  1. had neergehaald
  2. had neergehaald
  3. had neergehaald
  4. hadden neergehaald
  5. hadden neergehaald
  6. hadden neergehaald
o.t.t.t.
  1. zal neerhalen
  2. zult neerhalen
  3. zal neerhalen
  4. zullen neerhalen
  5. zullen neerhalen
  6. zullen neerhalen
o.v.t.t.
  1. zou neerhalen
  2. zou neerhalen
  3. zou neerhalen
  4. zouden neerhalen
  5. zouden neerhalen
  6. zouden neerhalen
en verder
  1. ben neergehaald
  2. bent neergehaald
  3. is neergehaald
  4. zijn neergehaald
  5. zijn neergehaald
  6. zijn neergehaald
diversen
  1. haal neer!
  2. haalt neer!
  3. neergehaald
  4. neerhalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor neerhalen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrancar aanslingeren; aanzwengelen; afdwingen; afrukken; losrukken; ontwringen
derribar doodschieten; neerleggen; neerschieten
matar afknallen; doden; van kant maken
matar a tiros doodschieten; neerleggen; neerschieten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abatir neerhalen; neersabelen doodschieten; doodvonnis uitvoeren; executeren; naar beneden duwen; neerschieten; om het leven brengen; ombrengen; omlaagdrukken; omlaagduwen; overhoopschieten; vermoorden
arrancar neerhalen; neersabelen aandrijven; aansporen; aanvangen; afbedelen; afrukken; afscheuren; aftrekken; beginnen; ergens uitscheuren; gebrek hebben; iem. afdwingen; iemand van de plaats dringen; in werking stellen; inluiden; loskrijgen; losmaken; losrukken; losscheuren; lostornen; lostrekken; nijpen; ontrukken; onttrekken; ontworstelen; ontwringen; open krijgen; openkrijgen; opkrikken; opstarten; opwekken; prikkelen; rooien; starten; stimuleren; tornen; uithalen; uitrukken; uitscheuren; uittrekken; van het lijf trekken; van start gaan; verdringen; wegrukken; zich door te worstelen bevrijden
arriar neerhalen; neersabelen aanzetten; duwen; gladstrijken; laten vieren; opzwepen; sterk prikkelen; strijken; vieren; voortbewegen; voortduwen; vooruitduwen; vrijaf geven; vrijgeven
asesinar neerhalen; neersabelen afknallen; afmaken; afschieten; afslachten; doden; doodschieten; fusilleren; moorden; om het leven brengen; ombrengen; vermoorden
bajar en picado neerhalen; neersabelen induiken; ineenduiken; neerschieten; overhoopschieten
criticar fel bekritiseren; neerhalen; omlaaghalen aanmerking maken; afkraken; bediscussiëren; bekritiseren; beoordelen; bepraten; berispen; bespreken; betuttelen; doorpraten; doorspreken; goed- of afkeuren; hekelen; katten; kraken; kritiseren; loskrijgen; losmaken; lostornen; manen; praten over; recenseren; terechtwijzen; tornen; uithalen; uittrekken; vermanen; vitten; waarschuwen
dejar atrás neerhalen; neersabelen achterlaten; iemand iets nalaten; nalaten; vermaken
demoler afbreken; breken; neerhalen; omverhalen; slopen; uit elkaar halen afbreken; iets afbreken; ruineren; slopen; vernielen; vernietigen; verwoesten; wegbreken
derribar afbreken; breken; neerhalen; neersabelen; omverhalen; slopen; uit elkaar halen afbreken; begeven; bomen kappen; deponeren; dompen; flippen; hakken; houwen; iets afbreken; inhakken; inhouwen; kantelen; kappen; kiepen; leggen; naar beneden werpen; neerleggen; neerschieten; neerslaan; neerwerpen; neerzetten; omduwen; omgooien; omhakken; omkiepen; omkieperen; omlaag werpen; omslaan; omstoten; omver kiepen; omvergooien; omverrukken; omverstoten; omvertrekken; omverwerpen; omwerpen; onderuit halen; onderuithalen; overhoopschieten; plaatsen; ruineren; slopen; smijten; stationeren; ten val brengen; uitgommen; uitroeien; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vellen; vernielen; vernietigen; verwoesten; vlakken; vloeren; wegvagen; wegvegen; wippen; wissen; zetten
desembarcar neerhalen; neersabelen aan land gaan; aan wal gaan; debarkeren; ontschepen; van boord gaan
desguazar afbreken; breken; neerhalen; omverhalen; slopen; uit elkaar halen iets afbreken; slopen
echar abajo neerhalen; neersabelen afsmijten; afwerpen; iets afbreken; slopen; wegbreken
matar neerhalen; neersabelen afknallen; afmaken; afschieten; afslachten; doden; doodmaken; doodschieten; doodslaan; executeren; fusilleren; liquideren; moorden; om het leven brengen; ombrengen; slachten; smashen; ter dood brengen; terechtstellen; van kant maken; vermoorden
matar a tiros neerhalen; neersabelen afknallen; afschieten; doodschieten; fusilleren; naar beneden schieten; neerschieten; overhoopschieten
matar de un tiro neerhalen; neersabelen afknallen; afschieten; doodschieten; fusilleren
menoscabar neerhalen; neersabelen afbreuk doen aan; benadelen; schaden
pegar un tiro neerhalen; neersabelen naar beneden schieten; neerschieten; overhoopschieten
rezagarse neerhalen; neersabelen
someter a ejecución forzosa neerhalen; neersabelen doodschieten; doodvonnis uitvoeren; executeren; om het leven brengen; ombrengen; vermoorden
tirar abajo neerhalen; neersabelen naar beneden gooien; naar beneden werpen; neergooien; neerwerpen; omlaag werpen; op de grond gooien; smijten

Wiktionary: neerhalen


Cross Translation:
FromToVia
neerhalen degradar; menospreciar; humillar demean — To debase; to lower; to degrade.
neerhalen bajar; inclinar abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
neerhalen demoler; derribar; deprimir; abatir; desalentar; agotar; matar; vencer; recorrer; atravesar; calmar; sosegar abattre — Traductions à trier suivant le sens
neerhalen demoler; derribar; derrumbar; destrozar démolirabattre pièce à pièce (se dit surtout en parlant des bâtiments, des constructions).
neerhalen segar fauchercouper à la faux ou à la machine.