Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. periode:
  2. Wiktionary:
  3. Gebruikers suggesties voor periode:
    • temporada


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor periode (Nederlands) in het Spaans

periode:

periode [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de periode (tijdperk; epoch; epoche; )
    el período; la época
    • período [el ~] zelfstandig naamwoord
    • época [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. de periode (termijn; tijdsduur; tijdsbestek)
    el período

Vertaal Matrix voor periode:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
período epoch; epoche; era; periode; termijn; tijdperk; tijdsbestek; tijdsduur; tijdsgewricht; tijdsverloop; tijdvak etappe; fase; interim; menstruatie; ongesteldheid; ontwikkelingsfase; parcoursetappe; poosje; stadium; tijd; tijdruimte; tijdsbestek van een uur; tijdsruimte; tussenpoos; tussentijd; uur
época epoch; epoche; era; periode; tijdperk; tijdsgewricht; tijdsverloop; tijdvak tijd; tijdruimte
- poos; tijd

Verwante woorden van "periode":


Synoniemen voor "periode":


Verwante definities voor "periode":

  1. reeks van momenten1
    • het was een drukke periode1

Wiktionary: periode

periode
noun
  1. tijdperk

Cross Translation:
FromToVia
periode época; era; período era — time period
periode período period — history: period of time seen as coherent entity
periode período period — length of time during which something repeats
periode período; lapso Zeitraum — eine abgegrenzte, abgeschlossene, genau bestimmte Zeit
periode sección Abschnitt — Teil der Zeit
periode periodo périodetemps qu’une chose met à accomplir les phases de sa durée.