Nederlands

Uitgebreide vertaling voor mat (Nederlands) in het Spaans

mat:

mat bijvoeglijk naamwoord

  1. mat (niet uitbundig)
    no exuberante
  2. mat (gematteerd)
    opaco
    • opaco bijvoeglijk naamwoord
  3. mat (flets)
    mate; pálido; sin brillo
  4. mat (glansloos; dof; beslagen)
    mate; apagado
    • mate bijvoeglijk naamwoord
    • apagado bijvoeglijk naamwoord
  5. mat (niet helder; dof; flets)
    mate; sin brillo; apagado
  6. mat (versuft; soezerig; suf; )
    soso; aturdido; soñoliento; atontado
  7. mat (futloos; slap; lusteloos; lamlendig)
    fláccido; perezoso; flojo; lánguidamente; blando; apagado; abatido; bochornoso; desanimado; laso; lánguido; sin ganas de nada

mat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de mat (onderzetter; matje; onderlegger; placemat; tafelmatje)
    la estera; la esterilla; el mantelito
  2. de mat (grasmat; gras)
    el césped; el campo
    • césped [el ~] zelfstandig naamwoord
    • campo [el ~] zelfstandig naamwoord
  3. de mat (vloermat)
    la estera; la esterilla; el felpudo
    • estera [la ~] zelfstandig naamwoord
    • esterilla [la ~] zelfstandig naamwoord
    • felpudo [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor mat:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
campo gras; grasmat; mat akker; bouwland; bouwterrein; emplacement; gebied; gevecht; grond; kamp; kavel; land; landschap; legerplaats; perceel; platteland; rayon; rayon van een bedrijf; strijd; terrein; veld; worsteling
césped gras; grasmat; mat gazon; grasmat; grasperk; grastapijt; grasveld; graszode; plag; zode
estera mat; matje; onderlegger; onderzetter; placemat; tafelmatje; vloermat onderleggers; onderzetters; placemats; rietmat; tafelmatjes
esterilla mat; matje; onderlegger; onderzetter; placemat; tafelmatje; vloermat onderleggers; onderzetters; placemats; tafelmatjes
felpudo mat; vloermat deurkleedje; deurmat
mantelito mat; matje; onderlegger; onderzetter; placemat; tafelmatje kleedje; onderleggers; onderzetters; placemats; tafelmatjes
perezoso flierefluiter; lanterfant; lanterfanter; lapzwans; leegloper; luiaard; luilak; luiwammes; slampamper
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apagado beslagen; dof; flets; futloos; glansloos; lamlendig; lusteloos; mat; niet helder; slap afsluitings-; bleek; effen; egaal; eruit; flets; geblust; gedempt; gelijk; geslepen; glad; grauw; halfluid; ingetogen; kleurloos; mistroostig; oververmoeid; plat; somber; stemmig; strak; triest; troosteloos; uit; uitgeblust; van; vanaf nu; vanuit; vlak; vlakuit; vreugdeloos
- dof
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
apagado afsluiten
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abatido futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap bankroet; bedrukt; beroerd; deplorabel; ellendig; failliet; gedrukt; geruineerd; geslagen; lamlendig; lijzig; log; loom; meelijwekkend; miserabel; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; pessimistisch; teneergeslagen; terneergeslagen; verdrietig
atontado daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft bedwelmd; met de mond vol tanden; met open mond; onder invloed; sprakeloos; verbaasd; verbijsterd; verblind; verbluft; verdwaasd; verstomd; verwonderd
aturdido daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft aanmatigend; bot; doezelig; dorps; getroffen; kortaf; met de mond vol tanden; met open mond; onbeschaamd; onbeschoft; ongegeneerd; ongelikt; onthutst; ontsteld; overdonderd; overrompeld; overstuur; paf; perplex; respectloos; soezerig; sprakeloos; suf; verbaasd; verbijsterd; verblind; verbluft; verdwaasd; verstomd; verwonderd; zonder omhaal
blando futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap aangelengd; bleekjes; clement; goedhartig; krukkig; laks; mak; mals; mild; murw; onbeholpen; onhandig; pips; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; verdund; wee; week; welwillend; zacht; zachtaardig; ziekelijk; zwak
bochornoso futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap benauwd; broeierig; lijzig; log; loom; zwoel
desanimado futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap bedrukt; beroerd; deplorabel; ellendig; futloos; gebelgd; gedrukt; lamlendig; landerig; lijzig; log; loom; meelijwekkend; miserabel; mismoedig; misnoegd; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; ontevreden; pessimistisch; teneergeslagen; terneergeslagen; verdrietig; verstoord; vervelend
flojo futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap beroerd; bleek; bleekjes; breekbaar; broos; deplorabel; dun; ellendig; energieloos; flauw; flauwtjes; flets; fragiel; futloos; gammel; geen vet op de botten hebbende; iel; krakkemikkig; krukkig; kwetsbaar; lamlendig; landerig; lijzig; log; loom; lusteloos; mager; mals; meelijwekkend; miserabel; niet stevig; onbeholpen; onhandig; pips; schraal; schriel; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; teer; verschoten; wankel; wee; week; ziekelijk; zwak
fláccido futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap bleekjes; krukkig; laks; onbeholpen; onhandig; pips; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; wee; ziekelijk; zwak
laso futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap
lánguidamente futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap
lánguido futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap armetierig; bleek; flauw; flets; hunkerend; kwijnend; reikhalzend; smachtend; verlangend; verschoten
mate beslagen; dof; flets; glansloos; mat; niet helder bleek; flets; kleurloos
no exuberante mat; niet uitbundig
opaco gematteerd; mat gesluierd; heiig; lichtdicht; omfloerst; ondoorzichtelijk; onduidelijk; vaag; vaag zichtbaar; wazig; wollig
perezoso futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap dwaas; eigenaardig; gek; gemakzuchtig; lijzig; log; loom; lui; maf; mal; traag; typisch; vreemd; werkschuw
pálido flets; mat blank; bleek; bleek van gelaatskleur; bleekjes; flauw; flets; grauwkleurig; grijs; kleurloos; ongelakt; pips; slap; slapjes; verschoten; wee; wit; wit van huidskleur; ziekelijk; zwak
sin brillo dof; flets; mat; niet helder bleek; flets; grauwkleurig; grijs; kleurloos
sin ganas de nada futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap hangerig
soso daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft afgezaagd; bleek; eentonig; flauw; flets; melig; monotoon; muf; oubakken; oud; oudbakken; plat; saai; slaapverwekkend; smakeloos; suf; verschaald; verschoten; vervelend; zonder smaak; zouteloos
soñoliento daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft doezelig; dommelig; dromerig; eentonig; lodderig; mijmerend; monotoon; saai; slaapverwekkend; slaperig; soezend; soezerig; soezig; suf; suffend; suffig; versuft

Verwante woorden van "mat":


Synoniemen voor "mat":


Antoniemen van "mat":


Verwante definities voor "mat":

  1. zonder glans1
    • ik laat mijn foto's altijd mat afdrukken1
  2. rechthoekig vloerkleedje van biezen of touw1
    • er ligt een dikke mat voor de deur1
  3. stilletjes, niet levendig1
    • Bas is zo mat vandaag, hij is vast ziek1

Wiktionary: mat


Cross Translation:
FromToVia
mat jaque mate checkmate — said when making the conclusive move in chess
mat mate; jaque mate checkmate — conclusive victory in a game of chess
mat opaco; mate dull — not shiny
mat felpudo; alfombrilla mat — foot wiping device or floor covering
mat salvamanteles mat — protector
mat colchoneta mat — athletics: protective pad
mat mate matte — not reflective of light
mat embotado; obtuso terne — Qui n’a pas l’éclat qu’il doit avoir, ou qui en a peu en comparaison d’une autre chose.

mat vorm van meten:

meten werkwoord (meet, mat, maten, gemeten)

  1. meten (diepte bepalen; peilen; opmeten)
    medir; comprobar; sondrar; escandallar; calibrar; sondear

Conjugations for meten:

o.t.t.
  1. meet
  2. meet
  3. meet
  4. meten
  5. meten
  6. meten
o.v.t.
  1. mat
  2. mat
  3. mat
  4. maten
  5. maten
  6. maten
v.t.t.
  1. heb gemeten
  2. hebt gemeten
  3. heeft gemeten
  4. hebben gemeten
  5. hebben gemeten
  6. hebben gemeten
v.v.t.
  1. had gemeten
  2. had gemeten
  3. had gemeten
  4. hadden gemeten
  5. hadden gemeten
  6. hadden gemeten
o.t.t.t.
  1. zal meten
  2. zult meten
  3. zal meten
  4. zullen meten
  5. zullen meten
  6. zullen meten
o.v.t.t.
  1. zou meten
  2. zou meten
  3. zou meten
  4. zouden meten
  5. zouden meten
  6. zouden meten
diversen
  1. meet!
  2. meet!
  3. gemeten
  4. metend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor meten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
calibrar diepte bepalen; meten; opmeten; peilen kalibreren
comprobar diepte bepalen; meten; opmeten; peilen aantonen; afwegen; bepalen; beproeven; bewijzen; checken; constateren; controleren; determineren; doorvorsen; examineren; inschatten; kalibreren; keuren; nagaan; nakijken; narekenen; naspeuren; nasporen; natellen; natrekken; onderzoeken; overhoren; schatten; staven; testen; toetsen; vaststellen; verifieren; verifiëren; zekerstellen
escandallar diepte bepalen; meten; opmeten; peilen
medir diepte bepalen; meten; opmeten; peilen afpassen; afwegen; met zorg wegen
sondear diepte bepalen; meten; opmeten; peilen polsen
sondrar diepte bepalen; meten; opmeten; peilen

Verwante woorden van "meten":


Verwante definities voor "meten":

  1. bepalen hoe groot of lang of breed iets is1
    • we meten de lengte van de gordijnen1

Wiktionary: meten


Cross Translation:
FromToVia
meten medir gauge — measure
meten medición measure — act of measuring
meten medir measure — ascertain the quantity of a unit
meten medir messentransitiv: eine Größe mit Hilfe eines Maßes bestimmen
meten medir; tomar la medida mesurer — Chercher à connaître, ou déterminer une quantité par le moyen d’une mesure.

mat vorm van matten:

matten werkwoord (mat, matte, matten, gemat)

  1. matten (strijden; vechten; knokken)
    batirse; pelear
  2. matten (knokken; vechten; bakkeleien; duelleren; kampen)

Conjugations for matten:

o.t.t.
  1. mat
  2. mat
  3. mat
  4. matten
  5. matten
  6. matten
o.v.t.
  1. matte
  2. matte
  3. matte
  4. matten
  5. matten
  6. matten
v.t.t.
  1. heb gemat
  2. hebt gemat
  3. heeft gemat
  4. hebben gemat
  5. hebben gemat
  6. hebben gemat
v.v.t.
  1. had gemat
  2. had gemat
  3. had gemat
  4. hadden gemat
  5. hadden gemat
  6. hadden gemat
o.t.t.t.
  1. zal matten
  2. zult matten
  3. zal matten
  4. zullen matten
  5. zullen matten
  6. zullen matten
o.v.t.t.
  1. zou matten
  2. zou matten
  3. zou matten
  4. zouden matten
  5. zouden matten
  6. zouden matten
en verder
  1. is gemat
  2. zijn gemat
diversen
  1. mat!
  2. mat!
  3. gemat
  4. mattend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor matten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
impugnar aanvechten; bestrijden; betwisten
luchar strijden; vechten
pelearse ruzie maken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
andar a la greña bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
batirse bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; strijden; vechten bekampen; bestrijden; bevechten
batirse en duelo bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
combatir bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten bekampen; bestrijden; bevechten; een strijd houden; kampen; kleunen; strijd voeren; strijden; vechten
combatir en desafío bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
dar puñetazos bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten hengsten; rammen; stompen
hacer un duelo bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
impugnar bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten aanvechten; bestrijden; betwisten; kleunen
luchar bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten bekampen; bestrijden; bevechten; een strijd houden; kampen; kleunen; met iemand worstelen; strijd voeren; strijden; vechten; worstelen
luchar contra bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten bekampen; bestrijden; bevechten; kleunen; opboksen; strijden tegen; vechten tegen
pelear bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; strijden; vechten bekampen; bestrijden; bevechten; een strijd houden; kampen; kiften; kijven; krakelen; met iemand worstelen; ruzie maken; ruziën; strijd voeren; strijden; twisten; vechten; worstelen
pelearse bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten bekampen; bestrijden; bevechten; foeteren; ruzie hebben
reñir bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten bakkeleien; bekvechten; foeteren; hakketakken; kibbelen; ruzieën; twisten; uitfoeteren; uitkafferen; uitschelden; uitvloeken

Verwante woorden van "matten":