Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- argumenteren:
-
Wiktionary:
- argumenteren → argumentar, argüir
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor argumenteren (Nederlands) in het Spaans
argumenteren:
-
argumenteren (beredeneren; redeneren)
argumentar-
argumentar werkwoord
-
-
argumenteren (redetwisten; twisten; disputeren)
discutir; argumentar; rebatir; disputar; contradecir; replicar; argüir-
discutir werkwoord
-
argumentar werkwoord
-
rebatir werkwoord
-
disputar werkwoord
-
contradecir werkwoord
-
replicar werkwoord
-
argüir werkwoord
-
Conjugations for argumenteren:
o.t.t.
- argumenteer
- argumenteert
- argumenteert
- argumenteren
- argumenteren
- argumenteren
o.v.t.
- argumenteerde
- argumenteerde
- argumenteerde
- argumenteerden
- argumenteerden
- argumenteerden
v.t.t.
- heb geargumenteerd
- hebt geargumenteerd
- heeft geargumenteerd
- hebben geargumenteerd
- hebben geargumenteerd
- hebben geargumenteerd
v.v.t.
- had geargumenteerd
- had geargumenteerd
- had geargumenteerd
- hadden geargumenteerd
- hadden geargumenteerd
- hadden geargumenteerd
o.t.t.t.
- zal argumenteren
- zult argumenteren
- zal argumenteren
- zullen argumenteren
- zullen argumenteren
- zullen argumenteren
o.v.t.t.
- zou argumenteren
- zou argumenteren
- zou argumenteren
- zouden argumenteren
- zouden argumenteren
- zouden argumenteren
diversen
- argumenteer!
- argumenteert!
- geargumenteerd
- argumenterende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor argumenteren:
Wiktionary: argumenteren
argumenteren
verb
-
met argumenten tot een conclusie trachten te komen
- argumenteren → argumentar; argüir