Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- afspreken:
-
Wiktionary:
- afspreken → convenir
- afspreken → encontrarse, citarse, acordar
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afspreken (Nederlands) in het Spaans
afspreken:
-
afspreken (iets overeenkomen)
quedarse en; convenir; citar; conformarse a; ponerse de acuerdo; coincidir en; llegar a un acuerdo; pactar-
quedarse en werkwoord
-
convenir werkwoord
-
citar werkwoord
-
conformarse a werkwoord
-
ponerse de acuerdo werkwoord
-
coincidir en werkwoord
-
llegar a un acuerdo werkwoord
-
pactar werkwoord
-
-
afspreken (elkaar ontmoeten; elkaar zien; treffen; samenkomen)
quedarse; encontrarse; reunirse; verse; juntarse-
quedarse werkwoord
-
encontrarse werkwoord
-
reunirse werkwoord
-
verse werkwoord
-
juntarse werkwoord
-
-
afspreken (overeenkomen; accorderen)
-
afspreken (regelen; arrangeren; bedisselen)
Conjugations for afspreken:
o.t.t.
- spreek af
- spreekt af
- spreekt af
- spreken af
- spreken af
- spreken af
o.v.t.
- sprak af
- sprak af
- sprak af
- spraken af
- spraken af
- spraken af
v.t.t.
- heb afgesproken
- hebt afgesproken
- heeft afgesproken
- hebben afgesproken
- hebben afgesproken
- hebben afgesproken
v.v.t.
- had afgesproken
- had afgesproken
- had afgesproken
- hadden afgesproken
- hadden afgesproken
- hadden afgesproken
o.t.t.t.
- zal afspreken
- zult afspreken
- zal afspreken
- zullen afspreken
- zullen afspreken
- zullen afspreken
o.v.t.t.
- zou afspreken
- zou afspreken
- zou afspreken
- zouden afspreken
- zouden afspreken
- zouden afspreken
diversen
- spreek af!
- spreekt af!
- afgesproken
- afsprekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afspreken (accorderen)
Vertaal Matrix voor afspreken:
Wiktionary: afspreken
afspreken
Cross Translation:
verb
-
een onderling vergelijk vastleggen
- afspreken → convenir
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afspreken | → encontrarse | ↔ meet — see through arrangement |
• afspreken | → citarse | ↔ verabreden — mündlich einen Termin, Treffpunkt oder Treffen vereinbaren |
• afspreken | → acordar | ↔ vereinbaren — eine Abmachung treffen |