Nederlands

Uitgebreide vertaling voor stress (Nederlands) in het Engels

stress:

stress [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de stress
    the stress
    • stress [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor stress:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stress stress emotionele spanning; gespannenheid; spanning
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stress beklemtonen; benadrukken; betonen; stressen

Wiktionary: stress

stress
noun
  1. spanning, geestelijke druk.
stress
noun
  1. (cause of) discomfort

Cross Translation:
FromToVia
stress stress stressagression psychique par un agent extérieur.

Verwante vertalingen van stress



Engels

Uitgebreide vertaling voor stress (Engels) in het Nederlands

stress:

stress [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the stress
    de stress
    • stress [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the stress (burden)
    de spanning; emotionele spanning; de gespannenheid

to stress werkwoord (stresss, stressed, stressing)

  1. to stress (emphasize; accentuate; emphasise)
    benadrukken; beklemtonen; betonen
    • benadrukken werkwoord (benadruk, benadrukt, benadrukte, benadrukten, benadrukt)
    • beklemtonen werkwoord
    • betonen werkwoord (betoon, betoont, betoonde, betoonden, betoond)
  2. to stress (urge on)
    stressen
    • stressen werkwoord (stres, strest, streste, stresten, gestest)

Conjugations for stress:

present
  1. stress
  2. stress
  3. stresss
  4. stress
  5. stress
  6. stress
simple past
  1. stressed
  2. stressed
  3. stressed
  4. stressed
  5. stressed
  6. stressed
present perfect
  1. have stressed
  2. have stressed
  3. has stressed
  4. have stressed
  5. have stressed
  6. have stressed
past continuous
  1. was stressing
  2. were stressing
  3. was stressing
  4. were stressing
  5. were stressing
  6. were stressing
future
  1. shall stress
  2. will stress
  3. will stress
  4. shall stress
  5. will stress
  6. will stress
continuous present
  1. am stressing
  2. are stressing
  3. is stressing
  4. are stressing
  5. are stressing
  6. are stressing
subjunctive
  1. be stressed
  2. be stressed
  3. be stressed
  4. be stressed
  5. be stressed
  6. be stressed
diverse
  1. stress!
  2. let's stress!
  3. stressed
  4. stressing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor stress:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
emotionele spanning burden; stress
gespannenheid burden; stress strain; tenseness; tension; tightness
spanning burden; stress strain; tenseness; tension; tightness
stress stress
- accent; emphasis; focus; strain; tenseness; tension
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beklemtonen accentuate; emphasise; emphasize; stress
benadrukken accentuate; emphasise; emphasize; stress emphasise; emphasize; tear; underline; urge on
betonen accentuate; emphasise; emphasize; stress declare; express
stressen stress; urge on
- accent; accentuate; emphasise; emphasize; punctuate; strain; try
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- accentuate; strain

Verwante woorden van "stress":


Synoniemen voor "stress":


Verwante definities voor "stress":

  1. the relative prominence of a syllable or musical note (especially with regard to stress or pitch)1
    • he put the stress on the wrong syllable1
  2. (physics) force that produces strain on a physical body1
    • the intensity of stress is expressed in units of force divided by units of area1
  3. (psychology) a state of mental or emotional strain or suspense1
    • stress is a vasoconstrictor1
  4. difficulty that causes worry or emotional tension1
    • she endured the stresses and strains of life1
    • he presided over the economy during the period of the greatest stress and danger1
  5. special emphasis attached to something1
    • the stress was more on accuracy than on speed1
  6. put stress on; utter with an accent1
  7. to stress, single out as important1
  8. test the limits of1

Wiktionary: stress

stress
noun
  1. force
stress
verb
  1. de nadruk leggen op iets
noun
  1. taalkunde|nld sterkere intonatie waarmee een lettergreep van een woord wordt uitgesproken
  2. mechanische spanning
  3. spanning, geestelijke druk.

Cross Translation:
FromToVia
stress beklemtonen betonen — (transitiv) beim Sprechen den Akzent auf eine Silbe legen
stress verbinden; zwachtelen; inzwachtelen; omzwachtelen; nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken bander — (familier, fr) Occitanie|fr exaspérer, gonfler.
stress dwang; verhindering; spanning contrainteviolence qu’on exercer contre quelqu’un, pour l’obliger à faire quelque chose malgré lui ou pour l’empêcher de faire ce qu’il vouloir.
stress accent; klemtoon; nadruk insistanceaction d’insister.
stress druk; drang; pressie; knel pression — physique|fr force appliquée à une unité de surface, ou grandeur scalaire, exercée par un fluide sur une surface, perpendiculairement à celle-ci.
stress nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken raidirtendre ou étendre avec force ; rendre raide.
stress nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken remonter — Traductions à trier suivant le sens
stress nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken; dringen; drukken; knellen; persen; pressen; aandrukken; bijschuiven; insluiten; opsluiten; wegbergen; wegsluiten; bergen; opbergen; aaneensluiten; binden; verdichten serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).
stress opmerken; opmerkzaam maken; signaleren; goed doen uitkomen; met nadruk zeggen; nadruk leggen op; accentueren; beklemtonen; de klemtoon leggen op soulignertirer une ligne sous un mot, ou sous plusieurs mots.
stress stress stressagression psychique par un agent extérieur.
stress nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken tendreétirer un fil, une corde, une surface; tirer une corde par plusieurs côtés pour la rendre raide ; étirer une peau.
stress spanning tension — État de ce qui est tendu (sens général)
stress spanning tension — Grande application, effort continu

Verwante vertalingen van stress