Home ->Woordenboeken ->Nederlands/Engels ->Zoek: producer

Nederlandse en Engelse zoekresultaten voor: producer

Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. producer:
  2. Wiktionary:
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. producer:
  2. produce:
  3. Wiktionary:

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor producer (Nederlands) in het Engels

producer:

producer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de producer (producent)
    the producer
    • producer [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor producer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
producer producent; producer auteur; fabrikant; maker; producent; schepper; vervaardiger; voortbrenger

Verwante woorden van "producer":


Wiktionary: producer

producer
noun
  1. in arts



Engels

Uitgebreide vertaling voor producer (Engels) in het Nederlands

producer:

producer [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the producer (manufacturer; maker)
    de fabrikant; de producent; de vervaardiger
  2. the producer
    de producer; de producent
    • producer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • producent [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. the producer (author; maker; architect; artist)
    de auteur; de maker; de schepper; de voortbrenger
    • auteur [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • maker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schepper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • voortbrenger [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor producer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
auteur architect; artist; author; maker; producer author; creator; writer
fabrikant maker; manufacturer; producer
maker architect; artist; author; maker; producer author; creator; inventor; maker; originator
producent maker; manufacturer; producer
producer producer
schepper architect; artist; author; maker; producer God; Lord; author; bucket; creator; ladle; maker; originator; scoop
vervaardiger maker; manufacturer; producer
voortbrenger architect; artist; author; maker; producer
- manufacturer
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- stage manager

Verwante woorden van "producer":


Synoniemen voor "producer":


Verwante definities voor "producer":

  1. something that produces1
    • Maine is a leading producer of potatoes1
    • this microorganism is a producer of disease1
  2. someone who manufactures something1
  3. someone who finds financing for and supervises the making and presentation of a show (play or film or program or similar work)1

Wiktionary: producer

producer
noun
  1. in economics
  2. in arts
producer
noun
  1. economie|nld iemand die (producten of diensten) produceert
Cross Translation:
FromToVia
• producer → fabrikant; producent ↔ Hersteller — das Unternehmen, das einen bestimmten Artikel herstellt (produziert)

producer vorm van produce:

to produce werkwoord (produces, produced, producing)

  1. to produce (bring in)
    opleveren; opbrengen
    • opleveren werkwoord (lever op, levert op, leverde op, leverden op, opgeleverd)
    • opbrengen werkwoord (breng op, brengt op, bracht op, brachten op, opgebracht)
  2. to produce (manufacture; fabricate; construct; make)
    produceren; maken; vervaardigen; voortbrengen; fabriceren
    • produceren werkwoord (produceer, produceert, produceerde, produceerden, geproduceerd)
    • maken werkwoord (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
    • vervaardigen werkwoord
    • voortbrengen werkwoord (breng voort, brengt voort, bracht voort, brachten voort, voortgebracht)
    • fabriceren werkwoord (fabriceer, fabriceert, fabriceerde, fabriceerden, gefabriceerd)
  3. to produce (bring about; generate; bring forth; create)
    tot stand brengen; voor elkaar krijgen
  4. to produce (create; engender; cause; give rise to; provoke)
    verwekken
    • verwekken werkwoord (verwek, verwekt, verwekte, verwekten, verwekt)
  5. to produce (bring about; bring on; effect)
    teweegbrengen; losmaken
    • teweegbrengen werkwoord (breng teweeg, brengt teweeg, bracht teweeg, brachten teweeg, teweeggebracht)
    • losmaken werkwoord (maak los, maakt los, maakte los, maakten los, losgemaakt)
  6. to produce (take out; bring out; show)
    laten zien; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen
    • laten zien werkwoord (laat zien, liet zien, lieten zien, laten zien)
    • tevoorschijnhalen werkwoord (haal tevoorschijn, haalt tevoorschijn, haalde tevoorschijn, haalden tevoorschijn, tevoorschijngehaald)
    • tevoorschijntoveren werkwoord (tover tevoorschijn, tovert tevoorschijn, toverde tevoorschijn, toverden tevoorschijn, tevoorschijn getoverd)
    • voordedaghalen werkwoord

Conjugations for produce:

present
  1. produce
  2. produce
  3. produces
  4. produce
  5. produce
  6. produce
simple past
  1. produced
  2. produced
  3. produced
  4. produced
  5. produced
  6. produced
present perfect
  1. have produced
  2. have produced
  3. has produced
  4. have produced
  5. have produced
  6. have produced
past continuous
  1. was producing
  2. were producing
  3. was producing
  4. were producing
  5. were producing
  6. were producing
future
  1. shall produce
  2. will produce
  3. will produce
  4. shall produce
  5. will produce
  6. will produce
continuous present
  1. am producing
  2. are producing
  3. is producing
  4. are producing
  5. are producing
  6. are producing
subjunctive
  1. be produced
  2. be produced
  3. be produced
  4. be produced
  5. be produced
  6. be produced
diverse
  1. produce!
  2. let's produce!
  5. produced
  6. producing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

produce [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the produce (articles; ware; merchandise; )
    de waar; de artikelen; de koopwaar; de voorwerpen
    • waar [de ~] zelfstandig naamwoord
    • artikelen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • koopwaar [de ~] zelfstandig naamwoord
    • voorwerpen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor produce:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
artikelen articles; goods; merchandise; produce; stuff; ware; wares
fabriceren fabrication; making; manufacturing; preparation; producing; production; repairing
koopwaar articles; goods; merchandise; produce; stuff; ware; wares business; commerce; commodities; commodity; goods; merchandise; trade; wares
laten zien show
maken creating; fabrication; making; manufacture; manufacturing; preparation; producing; production; repairing
produceren fabrication; making; manufacturing; preparation; producing; production; repairing
teweegbrengen bringing about; effect
vervaardigen fabrication; making; manufacturing; preparation; producing; production; repairing
voorwerpen articles; goods; merchandise; produce; stuff; ware; wares
waar articles; goods; merchandise; produce; stuff; ware; wares articles; business; commerce; commodities; commodity; goods; items; merchandise; stuff; things; trade; wares
- garden truck; green goods; green groceries
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fabriceren construct; fabricate; make; manufacture; produce
laten zien bring out; produce; show; take out bring out; display; offer; present; show; witness
losmaken bring about; bring on; effect; produce get undone; let go; liberate; loose; loosen; pull out; release; set at liberty; set free; unlace; unpick; unpin; untie; work loose
maken construct; fabricate; make; manufacture; produce conceptualise; conceptualize; construct; create; design; fix; form; invent; knead; make; manufacture; massage; mend; model; mould; prepare; repair; restore; shape
opbrengen bring in; produce
opleveren bring in; produce
produceren construct; fabricate; make; manufacture; produce
tevoorschijnhalen bring out; produce; show; take out
tevoorschijntoveren bring out; produce; show; take out
teweegbrengen bring about; bring on; effect; produce bring about; bring on; cause; elicit
tot stand brengen bring about; bring forth; create; generate; produce
vervaardigen construct; fabricate; make; manufacture; produce form; knead; massage; model; mould; shape
verwekken cause; create; engender; give rise to; produce; provoke
voor elkaar krijgen bring about; bring forth; create; generate; produce accomplish; bring off; cope; finish; fix; fix it up; get done; manage; pull it off; pull off; pull the trick; succeed
voordedaghalen bring out; produce; show; take out
voortbrengen construct; fabricate; make; manufacture; produce bred; breed; bring a child into the world; bring forth; calve; clone; cultivate; give birth; give birth to; litter
- acquire; bring about; bring forth; bring on; bring out; create; develop; farm; get; give rise; grow; make; raise
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
waar effectively; exact; in fact; indeed; precise; real; really; right; sure; sure enough; true; truethfull; veritable
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
waar where
- cause; dvelope; evoke; induce; make; manufacture

Verwante woorden van "produce":


Synoniemen voor "produce":


Verwante definities voor "produce":

  1. fresh fruits and vegetable grown for the market1
  2. come to have or undergo a change of (physical features and attributes)1
  3. create or manufacture a man-made product1
    • We produce more cars than we can sell1
  4. cultivate by growing, often involving improvements by means of agricultural techniques1
    • The Bordeaux region produces great red wines1
    • They produce good ham in Parma1
  5. bring forth or yield1
    • The tree would not produce fruit1
  6. cause to happen, occur or exist1
    • This procedure produces a curious effect1
    • These chemicals produce a noxious vapor1
  7. bring out for display1
    • The proud father produced many pictures of his baby1
  8. bring onto the market or release1
    • produce a movie1
    • produce a new play1

Wiktionary: produce

produce
verb
  1. to make or manufacture
  2. to make available to
  3. to sponsor and present (a motion picture, etc)
noun
  1. items produced
  2. harvested agricultural goods collectively
produce
verb
  1. een bepaalde substantie produceren
  2. bij voortduring vervaardigen
  3. veroorzaken
  4. maken, samenstellen
Cross Translation:
FromToVia
• produce → winnen ↔ gewinnen — (transitiv) etwas aus einem Naturerzeugnis entstehen lassen, hervorbringen, produzieren
• produce → vervaardigen; fabriceren ↔ produzieren — (transitiv) etwas herstellen
• produce → klaren; volbrengen; voltooien ↔ confectionner — exécuter jusqu’à complet achèvement.
• produce → creëren; maken; scheppen ↔ créer — tirer quelque chose du néant, faire de rien quelque chose.
• produce → opereren; maken; aanmaken; bedrijven; doen; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren; effect sorteren; uitwerking hebben; werken; uitwerken; ageren; bezig zijn; handelen; optreden; te werk gaan ↔ opérer — accomplir une œuvre, produire un effet.
• produce → afwerpen; opbrengen; opleveren; voortbrengen ↔ produire — engendrer, donner naissance.
• produce → bewerkstelligen; realiseren; verwerkelijken; uitvoeren; nakomen; naleven; verrichten; vervullen; voltrekken; doorvoeren; tot stand brengen; verwezenlijken ↔ réaliser — construire

Producer:


Verwante definities voor "Producer":

  1. An add-in for PowerPoint used to create presentations that include audio, video, slides, and images.2

Verwante vertalingen van producer







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1331 seconde
Page rendered in 1.0 seconds