Nederlands
Uitgebreide vertaling voor ontdaan (Nederlands) in het Engels
ontdaan:
-
ontdaan (verbouwereerd; verbaasd; stomverbaasd; perplex; beduusd; ontzet; ontsteld; onthutst)
stunned; perplexed; overwhelmed; dazed; staggered; speechless; distracted; bewildered; dumbfounded; tongue-tied-
stunned bijvoeglijk naamwoord
-
perplexed bijvoeglijk naamwoord
-
overwhelmed bijvoeglijk naamwoord
-
dazed bijvoeglijk naamwoord
-
staggered bijvoeglijk naamwoord
-
speechless bijvoeglijk naamwoord
-
distracted bijvoeglijk naamwoord
-
bewildered bijvoeglijk naamwoord
-
dumbfounded bijvoeglijk naamwoord
-
tongue-tied bijvoeglijk naamwoord
flabbergasted– as if struck dumb with astonishment and surprise 1-
flabbergasted bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor ontdaan:
Verwante woorden van "ontdaan":
ontdoen:
-
ontdoen (zich van iets ontdoen)
-
ontdoen (uitbuiten; beroven)
Conjugations for ontdoen:
o.t.t.
- ontdoe
- ontdoet
- ontdoet
- ontdoen
- ontdoen
- ontdoen
o.v.t.
- ontdeed
- ontdeed
- ontdeed
- ontdeden
- ontdeden
- ontdeden
v.t.t.
- heb ontdaan
- hebt ontdaan
- heeft ontdaan
- hebben ontdaan
- hebben ontdaan
- hebben ontdaan
v.v.t.
- had ontdaan
- had ontdaan
- had ontdaan
- hadden ontdaan
- hadden ontdaan
- hadden ontdaan
o.t.t.t.
- zal ontdoen
- zult ontdoen
- zal ontdoen
- zullen ontdoen
- zullen ontdoen
- zullen ontdoen
o.v.t.t.
- zou ontdoen
- zou ontdoen
- zou ontdoen
- zouden ontdoen
- zouden ontdoen
- zouden ontdoen
en verder
- ben ontdaan
- bent ontdaan
- is ontdaan
- zijn ontdaan
- zijn ontdaan
- zijn ontdaan
diversen
- ontdoe!
- ontdoet!
- ontdaan
- ontdoend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
ontdoen
Vertaal Matrix voor ontdoen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
disposing of | ontdoen | |
exploit | aanval; heldendaad; heroïsche verrichting; moedige daad | |
getting rid of | ontdoen | |
strip | band; banderol; reepje; strook | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bare | beroven; ontdoen; uitbuiten | bloot leggen; ontbloten; openbreken; openleggen |
discard | ontdoen; zich van iets ontdoen | afdanken; afschaffen; ecarteren; verwijderen |
dispose | ontdoen; zich van iets ontdoen | |
exploit | beroven; ontdoen; uitbuiten | exploiteren; munt uitslaan; profiteren; uitbuiten; voordeel trekken |
strip | beroven; ontdoen; uitbuiten | bloot leggen; ontbloten; ontdoen van; ontvellen; strippen; stropen; uitplunderen; uitschudden |
take advantage of | beroven; ontdoen; uitbuiten | profiteren; voordeel trekken |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bare | bar; kaal; kale; onbegroeid; ontbloot; onverhuld |
Wiktionary: ontdoen
ontdoen
Cross Translation:
verb
-
to remove or take off, especially of clothing
-
free of a misconception
-
to reverse
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ontdoen | → dispose | ↔ entsorgen — (transitiv): Abfälle (jeglicher Art) beseitigen |
• ontdoen | → get rid of | ↔ défaire — Se défaire. |
• ontdoen | → steal; abstract; nick; purloin; peel; shell; skin; deprive; deprive … of; despoil; clear; starve; strip; bare; discover; uncover; detect; expose | ↔ dépouiller — Traductions à trier suivant le sens |