Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. maand:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor maand (Nederlands) in het Engels

maand:

maand [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de maand
    the month
    • month [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor maand:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
month maand

Verwante definities voor "maand":

  1. een twaalfde deel van een jaar, ongeveer dertig dagen1
    • januari is de eerste maand van het jaar1

Wiktionary: maand

maand
noun
  1. elk van de twaalf met een eigen naam onderscheiden tijdvakken van 28, 30 of 21 dagen waarin een jaar verdeeld wordt
maand
noun
  1. month
  2. period into which a year is divided

Cross Translation:
FromToVia
maand month Monat — ein Maß zur Festlegung einer Zeitspanne; der zwölfte Teil eines Jahr, der nach dem gregorianischer Kalender zwischen 28 und 31 Tagen betragen kann
maand → month's name; name of the month Monatsname — die Bezeichnung eines Monats
maand month mois — Chacune des douze parties de l’année, dont chacune contenir trente ou trente et un jours, excepté la seconde (février), qui est de vingt-huit jours dans les années ordinaires, et de vingt-neuf dans les années bissextiles.

Verwante vertalingen van maand